alles wat je altijd al had willen weten over taal
Multitasken, flashmob, breaking news – sommige mensen gruwen van het gebruik van dergelijke Engelse leenwoorden. Hardcore puristen gaan zelfs over tot actievoeren: zij verenigen zich in clubs met namen als Bond tegen leenwoorden, Stichting Taalverdediging of Stichting Nederlands. Waarom worden leenwoorden eigenlijk overgenomen? Bestaan er ook talen zonder leenwoorden?
De maatschappij verandert voortdurend: mensen doen nieuwe uitvindingen of ontdekkingen en ontwikkelen nieuwe ideeën. Ook leren ze van mensen uit andere culturen nieuwe gerechten, kledingmodes, meubels en opvattingen kennen. Aangezien mensen via taal met elkaar communiceren en via woorden verwijzen naar zaken in de werkelijkheid, moeten die noviteiten een naam krijgen. Iedere taal krijgt er dan ook voortdurend nieuwe woorden bij, terwijl oude woorden, samen met de zaken waarnaar zij verwezen, in onbruik raken of van betekenis veranderen. Nieuwe woorden zijn vaak afleidingen (gebak van bakken) of samenstellingen van bestaande woorden (bakkerswinkel), maar heel vaak zijn het ook leenwoorden (patisserie, pastei, banket): een buitenlands product wordt veelal overgenomen mét de buitenlandse benaming.
De belangrijkste reden voor het overnemen van leenwoorden is dus de noodzaak een lacune in de woordenschat te dichten. Daarnaast kiezen mensen vaak voor een leenwoord om eufemistische redenen – transpireren klinkt netter dan zweten – of omdat een buitenlands woord meer prestige heeft: salesmanager staat beter op je visitekaartje dan verkoopleider. Leenwoorden maken het ook mogelijk variatie te brengen in je woordkeuze: in een lange tekst wissel je bezoek eens af met visite.
Leenwoorden kunnen alleen worden overgenomen wanneer sprekers van verschillende talen contact met elkaar hebben. In welke situatie worden de meeste leenwoorden overgenomen? Het Nederlands blijkt in de loop van de tijd de meeste woorden te hebben geleend uit de buurtalen, in aflopende volgorde: Frans, Latijn (lange tijd de tweede taal), Engels en Duits. Pas daarna volgen talen als Italiaans, Spaans, Indonesisch en Jiddisch. Dat juist de buurtalen de meeste leenwoorden leverden, is te verklaren uit het feit dat de taalcontacten over de grens heen langdurig, direct en intensief waren, en veel mensen in de grensgebieden tweetalig waren. Kennelijk leiden oppervlakkigere contacten automatisch tot minder leenwoorden.
Toch hebben de buurtalen niet allemaal evenveel leenwoorden geleverd en ook niet allemaal in dezelfde tijd. Franse en Latijnse woorden zijn tot in de negentiende eeuw overgenomen. In de negentiende eeuw nam de Duitse invloed toe. Vanaf halverwege de negentiende eeuw, en met name in de loop van de twintigste eeuw, ging het Engels de meeste leenwoorden leveren.
De eb en vloed van de leenwoordenstromen zijn direct gerelateerd aan maatschappelijke ontwikkelingen: van de middeleeuwen tot de napoleontische tijd gaf Frankrijk in West-Europa de toon aan op terreinen als de politiek (vandaar bijvoorbeeld de leenwoorden administratie, partij), de kunst (aquarel, atelier), de muziek (melodie, muziek), de mode (dessin) en de krijgskunst (artillerie, kanon). Nadat Napoleon in 1815 zijn Waterloo had gevonden, nam de Franse culturele invloed af. Duitse wetenschappers speelden in de negentiende eeuw in de eredivisie en Duitstalige medici en psychologen (Freud) zorgden voor de verbreiding van leenwoorden als bewusteloos, homeopathisch, psychoanalyse, waanzinnig. De Duitse industrie en handel hadden grote invloed op de rest van Europa. Nog steeds is Duitsland de belangrijkste handelspartner van Nederland, en dat leverde leenwoorden op als katenspek, muesli, schnitzel en volkorenbrood.
In de tweede helft van de negentiende eeuw rukte het Engels op. De industriële revolutie en de spoorwegen breidden zich vanuit Groot-Brittannië uit naar andere landen, met woorden als buffer, locomotief, rails en trein. De liberale grondwetsherziening die onder leiding van J.R. Thorbecke tot stand kwam, was geënt op het Engelse parlementaire regeringsstelsel, met vernieuwingen als debat, motie, oppositie en parlement. In de twintigste eeuw met zijn twee wereldoorlogen werd de Engelse invloed nog versterkt, doordat Engelse en Amerikaanse liberators de Duitse legermacht versloegen. Na de Tweede Wereldoorlog groeide het Engels uit tot een wereldtaal met een hoge status, waaruit het Nederlands nog steeds veel leenwoorden overneemt – vandaar de oprichting van bonden ertegen. Die leenwoorden komen voornamelijk voor op specifieke terreinen die we vaak kennen onder Engelse namen (marketing, ICT, fashion, sport), en veel ervan hebben een korte doorlooptijd: ze worden snel vervangen door andere termen. Zo spreken we inmiddels van buitenspel in plaats van offside, en horen we in plaats van hard disk veel vaker de leenvertaling harde schijf.
Leenwoorden worden dus vooral overgenomen als ze hand in hand gaan met maatschappelijk, cultureel of politiek overwicht. Dat verklaart waarom er zo weinig leenwoorden in het Nederlands voorkomen uit de talen van allochtone Nederlanders: Turks, Koerdisch, Berbers, (Marokkaans-)Arabisch, Papiaments of Sranantongo. Van deze talen hebben het Arabisch (boerka, halal, moslima) en Sranantongo (doekoe, pom) nog de meeste leenwoorden aan het Standaarnederlands geleverd. Verder bevat de straattaal die jongeren onderling gebruiken veel leenwoorden uit het Marokkaans-Arabisch en Sranantongo, omdat die talen gelden als stoer en cool.
In de verschillende taalcontacten heeft het Nederlands niet alleen leenwoorden genomen, maar ook gegeven. Is die uitwisseling van woorden gelijkwaardig geweest? Zijn het ook weer de buurtalen die de meeste leenwoorden hebben overgenomen? In de middeleeuwen was dat inderdaad het geval, maar in de periode daarna werden de meeste Nederlandse leenwoorden overgenomen door talen gesproken in Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen, talen uit vroegere Nederlandse koloniën dus. Als we even nadenken, is dat goed te verklaren. Het Nederlands had het culturele en maatschappelijke overwicht, en via het Nederlands is de West-Europese cultuur, onderwijs, wetenschap en staatsinrichting in de koloniën bekend geraakt, met alle bijbehorende benamingen – denk aan woorden als commissie, christen, fabrikant, school, schrift.
Ontlening van vreemde woorden is een verschijnsel van alle tijden. In de klassieke oudheid speelden het Latijn en het Grieks al leentjebuur bij elkaar. Leenwoorden zijn, zo bleek, steeds het gevolg van taalcontact en culturele uitwisseling. Aangezien er geen volkeren bestaan die volledig zijn afgesloten van de buitenwereld, hebben alle talen leenwoorden. Wel geldt de globale beperkende regel: hoe geïsoleerder een groep sprekers woont, hoe minder leenwoorden hun taal bevat.
Een tweede beperking is dat een taal moeilijker woorden overneemt uit een andere taal als er grote verschillen zijn in de taalkundige structuur. Daarom staan Semitische talen als Standaardarabisch of Ivriet (modern Hebreeuws) niet erg open voor woorden uit het Nederlands of andere Indo-Europese talen: de meeste woorden in deze talen zijn opgebouwd uit wortelvormen met drie medeklinkers, en het Arabisch kent bovendien slechts drie klinkers. Doordat leenwoorden in deze talen lastig zijn in te passen, vallen ze erg op. Bij nieuwe begrippen kiezen sprekers dan liever voor een leenvertaling of voor betekenisuitbreiding van een al bestaand woord.
In het Standaardarabisch en Ivriet is er dus een natuurlijke barrière tegen het overnemen van leenwoorden uit Indo-Europese talen zoals het Nederlands, ze passen gewoon slecht in het taalsysteem. Ook menselijk ingrijpen kan leenwoorden tegenhouden, maar slechts in beperkte mate: alleen wanneer een hele bevolking erachter staat en het purisme wordt gesteund door officieel taalbeleid. Dat is het geval op IJsland. Niet alleen door de geografische ligging, maar vooral ten gevolge van een officiële taalpolitiek kent het IJslands slechts weinig leenwoorden, veel minder dan de andere Scandinavische talen Deens, Noors en Zweeds. Zelfs voor internationale woorden als politie, dokter en paspoort hebben de IJslanders eigen woorden (lögreglan, læknir en vegabréf). Toch hoeven Nederlandse puristen geen hoop te putten uit de IJslandse situatie: in Nederland is geen enkel draagvlak voor een puristische, van overheidswege gevoerde taalpolitiek.
Uit recent onderzoek blijkt overigens dat ook de IJslandse jeugd regelmatig gebruikmaakt van buitenlandse leenwoorden. En dat is maar goed ook: leenwoorden vormen een verrijking van de taal. Als we alle leenwoorden uit het Nederlands zouden weren, zouden we met onze mond vol tanden staan.
Geef een reactie