alles wat je altijd al had willen weten over taal
Grumpf.
Grunt.
Burp.
Zo praat een familie oermensen in het stripverhaal Donald Duck als kangoeroe. Klopt dat met de werkelijkheid? Of klonken oermensen toch meer zoals wij? Om te begrijpen hoe en wanneer mensen zijn gaan praten moeten we een antwoord vinden op die vraag en dus eigenlijk op de vraag wanneer we van apen in echte mensen zijn veranderd.
Jammer genoeg is er geen direct bewijs. Schriftelijk bewijs van taal is niet ouder dan zo’n vijfduizend jaar, en de mensen die toen leefden waren net als wij. Voor echte oermensen moet je veel verder terug: ongeveer dertigduizend jaar geleden stierf de laatste Neanderthaler. Neanderthalers en moderne mensen zijn twee takken van de menselijke stamboom die vijfhonderdduizend jaar geleden uit elkaar zijn gegroeid. Ver daarvoor, drie miljoen jaar geleden, gingen we voor het eerst rechtop lopen. Wetenschappers noemen die oermensen Australopitheci: ‘zuidapen’. En nog veel eerder, zo’n zeven miljoen jaar geleden, leefden er oerapen waar zowel de moderne mens als de chimpansees van afstammen.
Om een idee te krijgen van wat die oerapen konden zeggen, vergelijken wetenschappers de taalvermogens van alle mensapen inclusief de mens. Immers, biologisch gezien is de mens gewoon een aap. Wie heeft er taal? Orang-oetans? Nee. Gorilla’s? Nee. Chimpansees? Nee. Bonobo’s? Ook niet. Van de aapachtigen heeft alleen de mens taal. Dan is het logisch dat die oeraap van zeven miljoen jaar geleden ook geen taal had. Taal moet in de tussentijd ontstaan zijn. Maar van zoveel vaagheid in de datering wordt een wetenschapper niet gelukkig. Het moet toch nauwkeuriger kunnen.
Om een idee te krijgen over de mensen van lang geleden, kijken wetenschappers naar fossielen – versteende resten van het lichaam. Door goed naar fossielen te kijken en ze te vergelijken met moderne mensen en dieren,kunnen we afleiden hoe oermensen eruitzagen, hoe ze leefden, wat ze aten en hoe oud ze werden. Op dezelfde manier kunnen we erachter proberen te komen of ze praatten. Daarvoor hebben we fossielen van het spraakkanaal nodig. Het spraakkanaal bestaat uit de mond, de tong, de keel, de stembanden en alles wat je maar gebruikt om spraak mee te maken. Dat is bij moderne mensen nogal verschillend van dat van alle andere mensapen. Apentongen zijn bijvoorbeeld veel platter dan die van mensen (een beetje zoals die van honden) en ons strottenhoofd zit veel lager dan dat van apen.
Helaas bestaat het spraakkanaal voor het grootste deel uit zacht weefsel, en daar zijn geen fossielen van. In het spraakkanaal is één botje aanwezig: het tongbot, een hoefijzervormig botje van ongeveer vier bij vier centimeter vlak boven het strottenhoofd. Dat tongbot helpt om de luchtweg open te houden. Er zijn vijf fossiele tongbotten bekend. Eén van de Australopithecus van zo’n 3,3 miljoen jaar geleden, en vier van Neanderthalers, in ouderdom variërend van 60.000 tot 500.000 jaar oud. Het is weinig, maar het is genoeg om een antwoord te geven op onze vraag. Dat tongbot heeft namelijk een heel andere vorm bij mensapen dan bij de mens. Bij de mens is het net een klein hoefijzertje, maar bij mensapen zit er aan de voorkant van het hoefijzertje nog een half bolletje, waarvan de opening naar beneden gericht is. Waarom dit merkwaardige verschil?
Alle mensapen hebben grote, met lucht gevulde zakken die aan het spraakkanaal vastzitten: keelzakken. Die grote keelzakken zorgen ervoor dat mensapen laag, luid en indrukwekkend kunnen klinken. Het halve bolletje aan het tongbot zorgt ervoor dat de verbinding tussen het spraakkanaal en de keelzak open blijft. Wat zou het effect op onze spraak zijn als wij ook van die grote keelzakken zouden hebben?
Wat keelzakken bij mensen zouden doen, kunnen we natuurlijk niet in het echt uitproberen. Maar met computermodellen kunnen we het wel nabootsen. De computer kan uitrekenen hoe bijvoorbeeld de aa van aap zou klinken als er een keelzak aan het spraakkanaal vast zou zitten. Door dit te doen voor verschillende klanken, en door ze vervolgens te laten beoordelen door luisteraars, kunnen we kijken hoe de verstaanbaarheid van spraak beïnvloed wordt door een keelzak. En wat blijkt? De verstaanbaarheid wordt er een stuk slechter door.
Uit de vorm van het tongbot kunnen we afleiden of een oermens een keelzak had of niet. Alle tongbotten van Neanderthalers zijn net zo hoefijzervormig als die van de moderne mens. Neanderthalers, en de oermensen die zo’n 500.000 jaar geleden leefden (voordat de moderne mens en de Neanderthalers uit elkaar groeiden), hadden dus geen keelzakken en bezaten dezelfde aanleg voor spraak als de moderne mens. Maar het tongbot van de Australopithecus die 3,3 miljoen jaar geleden leefde, lijkt qua vorm heel erg op het tongbot van een chimpansee. Hij had dus een keelzak en moet veel meer geklonken hebben als een typische holbewoner. Grumpf. Grunt. Burp.
Over de evolutie van taal is een hoop onzin geschreven, maar er zijn ook een aantal goede boeken. The Evolution of Language van Tecumseh Fitch is de ultieme inleiding in de evolutie van taal. Babel’s dawn van Edmund Blair Bolles is simpeler, maar ook behoorlijk grondig. In het Nederlands is er niet zo veel, maar het boek Evolutionair denken van Chris
Buskes bevat een heel fatsoenlijk hoofdstuk over taalevolutie.
Lees verder op Kennislink:
[1] Als je het zelf op wilt zoeken: Donald Duck als Kangoeroe, p. 42
Reacties
3 reacties op ‘Hoe sprak de oermens?’
Famke op 20 oktober 2014 om 13:49
Dit is een leuk stukje met een leuk onderwerp. Wel is een tip of u het in een minder formele tekst. Dat kinderen het beter kunnen lezen. Groet de oermens. 😉
redactie taalcanon op 30 maart 2015 om 11:22
Beste Famke,
Bij onze teksten hebben we ons gericht op leerlingen van de bovenbouw van het voortgezet onderwijs (en geïnteresseerde volwassenen). Voor jongere belangstellenden is dit filmpje misschien geschikt, waarin Bart de Boer zijn onderzoek in 1 minuut uitlegt: https://www.youtube.com/watch?v=YP2-mLruqn4
Vriendelijke groet,
De redactie
Frans Couwenbergh op 26 januari 2016 om 21:03
De oermens (de Neanderthaler, de H. erectus, de H.habilis en Ap kadanuumuu) spraken niet. Maar ze waren al wél talige wezens, anders waren wij er niet. Ze communiceerden voornamelijk met hun handen, in combinatie met klanken die ze wél konden produceren (klik- en plofgeluiden, de kliktalen van de San people zij er nog een restant van). En waarom dan niet met hun stem? Dieren, en dus onze voorouders nog heel lang, hebben geen hersencontrole over hun stem. De stem wordt hersenkundig aangestuurd vanuit een diepergelegen hersengedeelte waar de gevoelens ‘wonen’.