alles wat je altijd al had willen weten over taal
Zesentwintig letters. Dat is alles wat we nodig hebben om welke mededeling dan ook te doen. Of je nu Kijk, een fuut wilt schrijven of Ik ben van mening dat het existentialisme sinds de jaren zestig in een significante impasse is geraakt, het kan allemaal met hetzelfde handjevol symbolen dat wij ons alfabet noemen. We staan er niet dagelijks bij stil, maar in feite is dit een wonderbaarlijk efficiënte manier om mededelingen op schrift te stellen.
Wat is er dan wel zo bijzonder aan ons alfabet? Om dat te begrijpen moeten we ons eens bedenken hoe het ook anders kan. De Chinezen hebben een heel andere methode ontwikkeld om taal op te schrijven. Zoals iedereen wel weet, werkt het Chinees niet met letters maar met karakters, de fraaie kalligrafische tekens die in een ver verleden nog herkenbaar waren als plaatjes en die elk voor een (deel van een) woord staan. Die methode van schrijven heeft zo zijn voordelen: je ziet in één oogopslag wat er bedoeld wordt, en het werkt ook enorm ruimtebesparend. Om een woord als rechtvaardigheid op te schrijven moeten wij een onhandig lange sliert van zestien tekens aan elkaar rijgen, terwijl een Chinees kan volstaan met 义 (yì).
Het grote nadeel van de Chinese schrijfmethode is echter ook meteen duidelijk: er zijn vele duizenden woorden, en dus zijn er ook vele duizenden karakters nodig, waarvan minstens de helft moet worden geleerd om een gemiddelde website te kunnen lezen. Het is niet voor niets dat Chinese kinderen al op hun vierde moeten beginnen met leren lezen en schrijven en daar de rest van hun schooltijd grotendeels mee bezig blijven.
Het alfabet dat wij gebruiken heeft dit probleem niet. Dat komt doordat wij geen karakters gebruiken maar letters. Letters staan niet voor woorden, maar voor losse klanken: klinkers en medeklinkers. Een taal heeft daar maar een heel beperkt aantal van, en om ze weer te geven heeft een alfabet dus ook maar een kleine hoeveelheid letters nodig, die vervolgens in elke denkbare combinatie kunnen worden samengevoegd. Sommige talen hebben wat meer letters nodig dan andere (het Hawaiiaans heeft er bijvoorbeeld maar 13, het Ubykh in de Kaukasus wel 42) en vaak lopen spelling en uitspraak niet helemaal gelijk op, maar het principe blijft hetzelfde: een alfabet is de weergave van gesproken taal, opgehakt in zo klein mogelijke eenheden.
In vergelijking met het Chinese systeem is dit een hoogst abstracte manier om taal weer te geven. Waar de Chinese karakters een min of meer directe afspiegeling zijn van de begrippenwereld, gebruikt een alfabet tekens die op zichzelf niets ‘betekenen’; ze krijgen pas betekenis zodra je ze met elkaar combineert. Maar de praktische mogelijkheden die dat schept zijn oneindig, terwijl het aantal tekens dat je ervoor hoeft te kennen uiterst gering is, ongeacht de lengte of complexiteit van de boodschap.
Er is wel een nogal flinke mentale stap nodig om tot het concept van een alfabet te komen. Dit verklaart waarom het in de geschiedenis van het schrift pas betrekkelijk recent is uitgevonden. Toen de grote beschavingen in Egypte en Mesopotamië rond 3500 voor Christus voor het eerst begonnen te schrijven, deden zij dat aanvankelijk op dezelfde manier als het Chinees: zowel in de Egyptische hiërogliefen als het vroegste Mesopotamische spijkerschrift stond één teken voor één woord. Pas eeuwen later kwam men op het idee om behalve woorden ook klanken in schrift weer te geven. Dit begon met lettergrepen, later kwamen daar losse medeklinkers bij, en het zijn ten slotte de oude Grieken geweest die ook systematisch aparte letters voor klinkers gingen gebruiken. Vanaf dat moment kunnen we van echte alfabetten spreken: niet voor niets een Grieks woord, opgebouwd uit de eerste twee letters van het Griekse alfabet, alfa en bèta.
Vandaag de dag zijn al die verschillende schrijfmethoden nog in gebruik. Het Chinees werkt met woordtekens. Vrijwel alle overige Aziatische talen, zoals het Hindi, Thais en Tibetaans, hebben lettergreepschriften. Hebreeuws, Arabisch en andere talen in het Midden-Oosten schrijven in principe alleen medeklinkers. De overgrote meerderheid van de hedendaagse schriften gebruikt echter zowel klinkers als medeklinkers: niet alleen het onze, maar ook het Grieks, Cyrillisch, Armeens en Georgisch. De abstracte eenvoud van het alfabet heeft vrijwel de gehele wereld veroverd.
Alles goed en wel, maar hoe komen we eigenlijk aan onze lettervormen? Wie heeft er bedacht dat een rondje de ‘o’ vertegenwoordigt en een dakje met een dwarsbalk de ‘A’? Voor het antwoord op die vraag moeten we terug naar het Midden-Oosten van ongeveer 1000 voor Christus, toen de Feniciërs de regio bewoonden die wij nu kennen als Libanon. De Feniciërs waren een handelsvolk bij uitstek, dat zaken deed in het gehele Middellandse Zeegebied en overal aan de kust koloniën stichtte, zoals bijvoorbeeld het beroemde Carthago in Noord-Afrika. Op hun reizen namen zij hun schrift mee.
Het Fenicische schrift maakte gebruik van een eenvoudig principe dat de Feniciërs op hun beurt van elders hadden overgenomen: om een klank weer te geven gebruikte men eenvoudigweg een afbeelding van een voorwerp dat met die klank begon. Zo werd de r bijvoorbeeld weergegeven met een plaatje van een hoofd, in het Fenicisch rosj genoemd. De m was de afbeelding van golvend water omdat het Fenicische woord daarvoor mem luidde. Op deze manier bestonden alle letters uit min of meer herkenbare afbeeldingen, als geheugensteuntjes voor de bijbehorende klanken. Exact hetzelfde principe als het Aap, Noot, Mies-leesplankje waarmee Nederlandse kinderen vroeger leerden spellen.
Door veelvuldig gebruik werden de afbeeldingen echter algauw gestileerd tot abstracte lijnvormen, waarin van het oorspronkelijk bedoelde voorwerp weinig meer te herkennen was. Het zijn deze geabstraheerde vormen die de oerbron vormen van ons moderne alfabet. Gedurende hun bestaan hebben de letters nog wel bepaalde veranderingen doorgemaakt. Zo werden ze op zeker moment gespiegeld als gevolg van een verandering van schrijfrichting. Maar als we bedenken dat er drie millennia liggen tussen het Fenicische schrift en de lettervormen die we tegenwoordig gebruiken, is het opmerkelijk hoe weinig ze van elkaar verschillen.
In de afbeelding hiernaast kunnen we zonder veel moeite een heel aantal letters onderscheiden die qua vorm al bijna hetzelfde zijn (maar dan dus gespiegeld) als onze hoofdletters, zoals de A, D, E, K, L, M, N, O en Q. In sommige letters is zelfs het oorspronkelijke plaatje nog te herkennen dat ze ooit voorstelden, zoals het watergolfje van de mem en het hoofdje van de rosj. De A stond aanvankelijk ondersteboven (∀). En in die vorm is het niet moeilijk te zien wat hij oorspronkelijk voorstelde: een ossenkop met horens.
De vele volkeren waarmee de Feniciërs in contact kwamen, namen dit praktische schriftsysteem dankbaar over en pasten het aan om er hun eigen talen mee te schrijven. Sommige letters veranderden van vorm, andere verdwenen of werden juist toegevoegd, al naar gelang de karakteristieken van de taal waarvoor ze werden ingezet. Ook de Grieken adopteerden het schrift in een eigen variant, waarmee het zijn intrede deed in de klassieke beschaving. De Griekse versie van het schrift werd vervolgens, ook weer in een iets aangepaste vorm, overgenomen door de Etrusken, die het weer doorgaven aan de Romeinen. Tegen die tijd hadden de letters de vorm aangenomen die wij nog altijd gebruiken, en met de uitbreiding van het Romeinse Rijk over Europa verwierf het alfabet de plaats die het tot op de dag van vandaag heeft.
In later eeuwen kwam daar nog het onderscheid tussen hoofd- en kleine letters bij en het gebruik van allerlei accenttekens om bepaalde nuances in de uitspraak weer te geven, maar in essentie is ons huidige alfabet hetzelfde als hoe het er rond het begin van de jaartelling uitzag. Het Latijnse schrift, zoals het nog steeds wordt genoemd, is het wijdst verspreide schrift van de wereld en veelzijdiger dan ooit. Zo leeft de drieduizend jaar oude erfenis van de Feniciërs nog altijd voort, en het ziet er niet naar uit dat daar binnen afzienbare tijd verandering in komt.
Een beknopte geschiedenis van het boek van Geert Lernout bevat een overzicht van hoe de mens door de eeuwen heen is omgegaan met taal, woorden en schrift. Ook bespreekt de auteur de geschiedenis van het papier en verschillende druktechnieken. Het boek uit 2004 is inmiddels ook digitaal beschikbaar. Wie meer wil weten over een heel ander schriftsysteem dan het Latijnse kan terecht bij Cecilia Lindqvist (vert. Bertie van der Meij), Het karakter van China: Het verhaal van de Chinezen en hun schrift. Uitgegeven door Balans in Amsterdam (2007).
Reacties
4 reacties op ‘Letters, wat zijn dat eigenlijk?’
Rik Beeftink op 24 oktober 2013 om 23:17
Toch is mij nog niet helemaal duidelijk waarom ons alfabet 26 letters heeft. Hadden we ook met minder toegekund? Maar dan wel met behoud van “uitdrukkingsrijkdom”? Ik snap natuurlijk wel dat je, als je bijvoorbeeld de b afdankt, het woord boom niet meer kunt maken. Daar zou je dan, met de 25 resterende letters, een vervangend en nieuw woord voor moeten ontwerpen. Ik snap natuurlijk ook dat je met slechts 1 letter geen kant op kunt. Maar waarom hebben wij 26 letters, terwijl ze op Hawaii met 13 letters een even grote (?) uitdrukkingsrijkdom kunnen realiseren?
Dirk Bakker op 21 december 2013 om 18:18
Beste Rik,
Allereerst mijn verontschuldigingen dat ik zo schandalig lang over mijn antwoord heb gedaan. Als zwak excuus mag misschien gelden dat je vraag bijzonder leuk en veelomvattend is! Mijn antwoord is dan ook tamelijk lang geworden.
1. Letters en klanken
Laat ik met je laatste punt te beginnen: de reden dat het Hawaiiaanse alfabet maar dertien letters nodig heeft is dat de Hawaiiaanse taal maar een heel bescheiden verzameling klanken bezit. Schriftsystemen zijn in beginsel een neerslag van gesproken taal, en dus zal het aantal letters van een alfabet – grofweg – overeenkomen met het aantal spraakklanken in die taal.
Met uitdrukkingsrijkdom heeft dat niet veel te maken: het aantal klanken in een taal staat los van de mogelijke woordenschat die je met die klanken kunt bouwen. De bijbel is even goed vertaalbaar naar het Hawaiiaans als naar het Nederlands (echt waar: kijk maar eens op http://www.baibala.org); dat wij daar toevallig twee keer zo veel verschillende letters voor gebruiken komt omdat het Nederlands nu eenmaal meer spraakklanken heeft.
‘Grofweg,’ zeg ik hierboven bewust, want in de praktijk ligt het minder simpel. De verhouding tussen klank en letter is in lang niet alle talen netjes 1-op-1. In het Nederlands heb je twee letters nodig om ‘oe’ te schrijven, terwijl je toch echt maar één klank hoort; en andersom heeft het Engels maar één letter nodig (een i bijvoorbeeld, of een y) om de tweeklank ‘ai’ weer te geven.
Waarom dit zo is heeft per taal verschillende historische achtergronden. Een daarvan heeft te maken met het overnemen van schriften van andere volkeren. Toen bijvoorbeeld de Britten in de vroege middeleeuwen het Latijnse alfabet adopteerden, liepen ze ogenblikkelijk tegen het probleem aan dat hun taal klanken had waarin dat nieuwe schrift niet voorzag. Wat bijvoorbeeld te doen met de slisklank aan het begin van een woord als thing? Daar was geen aparte letter voor. De huidige spelling verraadt welke oplossing er werd bedacht: de combinatie van twee letters, th, voor het weergeven van één klank. Een bijzonder bruikbaar trucje, dat je dan ook in vele talen en schriften in de wereld aantreft: onze oe is van exact hetzelfde type.
En zo waren er meer trucjes, bijvoorbeeld: neem een bestaande letter uit het alfabet en voeg er een leesteken aan toe. Of nog rigoureuzer: je verzint gewoon een totaal nieuwe letter. Neem de klank ‘tsj’ in de Slavische talen. In het Tsjechisch wordt die gespeld als č: één letter dus, gemodificeerd met een leesteken (de c zonder dat leesteken spreek je uit als ‘ts’). Het Pools daarentegen koos voor de tweelettermethode, door een z achter de c te plaatsen: cz. Talen die het Cyrillische alfabet gebruiken (zoals Russisch en Bulgaars) kunnen het nog beknopter: geen leesteken of letterpaar, maar een speciale aparte letter ч.
Bij het ontwikkelen van schriftsystemen komt dus allerhande creativiteit kijken, waarbij de ene taal net weer andere keuzes maakt dan de andere. En zo zijn er meer factoren die bepalen welke letters we gebruiken, zoals het fenomeen ‘historische spelling’. De uitspraak van een taal verandert voortdurend, maar de spelling blijft daar over het algemeen jaren, zo niet eeuwen, bij achter. In het Frans werd les femmes in het verleden daadwerkelijk uitgesproken als ‘lès fèm-mes.’ Dat Fransen tegenwoordig ‘lee fam’ zeggen weet iedereen, maar de spelling reflecteert nog steeds de uitspraak van honderden jaren terug. Het Engels is hier ook berucht in (knight klonk ooit echt als ‘knicht’; tegenwoordig spreek je alleen nog maar de n, de i en de t uit, de rest is historische bagage) en het Nederlands kan er af en toe ook wat van (ik noem maar een woord als erwt).
Al dit soort factoren – de spraakklanken in een taal, het worstelen met de weergave daarvan, historische spelling – hebben ons alfabet gevormd tot wat het is: de verzameling van zesentwintig letters die we dagelijks gebruiken.
2. Hoeveel letters heeft een taal nodig?
Daarmee komen we op je eerste punt: Hadden we ook met minder letters toe gekund? Het antwoord is een volmondig ja; alleen moet je dan wel concessies doen. Je zegt het zelf al: als je de b afschaft moet je een manier vinden om die klank toch weer te geven.
Inmiddels hebben we drie verschillende methoden gezien waarop dat kan: 1. Je neemt een bestaande letter en modificeert hem, bijvoorbeeld met een leesteken; 2. Je combineert twee letters; 3. Je verzint een heel nieuw teken. Voor de klank ‘b’ zou je dan bij methode 1 bijvoorbeeld de p kunnen nemen en er een accentje op plaatsen: ṕ. Bij methode 2 kun je er een m voor zetten: mp (Dit is hoe het Nieuwgrieks het doet: mpira spreek je uit als ‘bira’, oftewel bier), en bij methode 3 kun je het zo gek maken als je zelf wilt: ͽ, of ϫ, of ₰, etcetera. De keuze maakt eigenlijk niet zo veel uit, zolang de afspraken maar duidelijk zijn.
Kan dit nu ook voor het Nederlands? Ik zou zeggen, laten we het eens proberen.
Om te beginnen kunnen we letters schrappen die ook met andere letters kunnen worden weergegeven. De c bijvoorbeeld klinkt soms als ‘s’, soms als ‘k’, en dus kunnen we net zo goed de s en de k gebruiken. De x is ook niet nodig: die kun je met ks weergeven, en in plaats van qu kun je prima kw gebruiken. Wie de jaren ’70 heeft meegemaakt weet dat er serieuze pogingen zijn geweest om zo te spellen: sentrum, kontrakt, akwarium. Over de esthetiek is misschien te twisten, maar het werkt.
Als we dit beleid iets ingrijpender doorvoeren hoeft de j ook niet te blijven: die kun je best vervangen door een i; zo deed men het in de middeleeuwen tenslotte ook. De y/ij kan dan ook meteen wijken voor ii. Kiik iii altiid zo ziiig? Ik geef toe, het is even wennen, maar de boodschap wordt er niet onbegrijpelijker door.
Dat is al vijf letters minder (c, x, q, j, y). Kunnen we nog meer snoeien? Jazeker, als we nog wat drastischer te werk gaan en methode 2 inschakelen: het combineren van meerdere letters voor het weergeven van één klank. Hiervoor is het interessant eens te kijken naar letters die qua uitspraak erg op elkaar lijken. Neem de t, de d, n en s. Op het eerste gezicht/gehoor zijn dat totaal verschillende klanken, maar toch is er een belangrijke overeenkomst: ze worden alle vier op dezelfde plaats in de mond uitgesproken, namelijk met de tong tegen de boventanden; probeer het maar eens.
Van die klankverwantschap kunnen we handig gebruik van maken in de spelling, door de vier klanken als variaties van elkaar te behandelen. De d kun je bijvoorbeeld vervangen door nt (opnieuw is dit hoe het Nieuwgrieks het doet: mijn voornaam schrijf je daar als Ntirk) en de s bijvoorbeeld door th – die combinatie heb je verder toch niet echt nodig: theorie kun je ook schrijven als teorie. De d en de s zijn dan niet meer nodig in het alfabet. Eenzelfde soort viertal vormen de p, b, m en f: die worden alle vier met de lippen uitgesproken. Ook die kunnen we dus inkorten, door de b te schrijven als mp en de f als ph.
In deze trant kunnen we verder experimenteren, tot we tenslotte op een set vervangingen uitkomen als de volgende:
b > mp
c > k/th
ch > kh
d > nt
f > ph
g > nkh
j > i
qu > k+w
s > th
v > mph
w > mphh
x > k+th
y/ij > ii
z > nth
Je ziet, in sommige gevallen worden er drie letters gecombineerd, een enkele keer zelfs vier, voor het weergeven van één enkele klank. Alles bij elkaar hebben we hiermee ons oorspronkelijke alfabet van zesentwintig letters tot de helft gereduceerd: aehiklmnoprtu.
Is dit niet wat al te dol? Kunnen we hier nog wel Nederlands mee schrijven? Welnu, oordeel zelf:
Mphhaar nte mplanke top nter ntuinen
Thkhittert in nte nthonnekhloent
En nte Noorntnthee mphriennteliik mpruithennt
Neêrlanntth thmalle kutht mpenkhroet
Iuikh ik aan het mphlakke thtrannt:
’k Hemp u lieph, miin Nenterlannt!
Natuurlijk, in onze ogen ziet dit er ronduit bespottelijk uit. Maar dat komt omdat we gewend zijn om anders te spellen, niet omdat het systeem niet werkt. Er is her en der misschien nog wat poetswerk nodig (hoe geef je bijvoorbeeld het verschil aan tussen rente en rede?), maar loop de lettervervangingen langs en je ziet dat het lied uitstekend ontcijferbaar is.
De conclusie is duidelijk: het Nederlands kan met evenveel letters toe als het Hawaiiaans!
sabrabi op 6 februari 2014 om 13:26
Volgens mij kan je met 2 letters alles schrijven: 0 en 1.
000000: a
000001: b
000010: c, etc.
Hg.
Dirk Bakker op 25 maart 2014 om 17:10
Jup! Sterker nog, ik heb een hele ‘taal’ gebaseerd op dat principe: http://drabkikker.wordpress.com/talen-schriften/allophone/