alles wat je altijd al had willen weten over taal
Dat dieren met elkaar communiceren is al heel lang bekend. Charles Darwin gaf al voorbeelden van waarnemingen waarbij werd vastgesteld dat dieren beschikken over eigenschappen die nodig zijn voor communicatie met soortgenoten zoals nieuwsgierigheid, imitatievermogen, aandacht, geheugen, verbeelding en redeneren. Er zijn zelfs dieren die kunnen misleiden. Toch beschikt alleen de hoogste diersoort, de mens, over een taalvermogen. De vraag rijst dan ook hoe de mens zich onderscheidt in zijn wijze van communiceren. Daarbij speelt in het verlengde de vraag mee wanneer we eigenlijk überhaupt iets een ‘taal’ kunnen noemen.
In de jaren veertig van de twintigste eeuw ontdekte een Oostenrijkse bioloog dat er soorten bijen zijn die elkaar met een speciale dans in de lucht kunnen laten weten waar ze nectar hebben gevonden. Met variaties in hun dans kunnen ze onder andere de positie en de afstand van de bron duidelijk maken. Het bijzondere hieraan is dat de bijen in staat zijn te communiceren over iets wat zich op een andere plaats bevindt, en dus onzichtbaar is voor de toehoorders. Dit is een kenmerk dat we ook aantreffen in menselijke taal, maar waarin ons systeem dus blijkbaar niet uniek is. Wel is het communicatiesysteem van bijen beperkt tot het onderwerp ‘nectar’, terwijl de mens het over van alles kan hebben.
De taal van de bijen is een zogenaamd ‘iconisch’ systeem. Dit betekent dat er een waarneembaar verband is tussen dat wat er ‘gezegd’ wordt en waarnaar dit verwijst: de richting van de bijendans geeft de richting van de gevonden nectar aan. Bij menselijke taal is dit soms ook zo, bij onomatopeeën als koekoek en oehoe. Maar menselijke taal is voornamelijk arbitrair. Er is niks ‘huizigs’ aan een huis, en niks ‘appeligs’ aan een appel.
Arbitrariteit is echter evenmin als ‘communiceren buiten het hier en nu’ een unieke eigenschap van menselijke taal. In Afrika levende meerkatten (een soort aapjes) hebben verschillende roepen waarmee ze elkaar waarschuwen voor verschillende roofdieren. Hun waarschuwingsroep voor een arend is anders dan die voor een slang. Maar zonder dat er iets inherent ‘arendachtig’ of ‘slangachtig’ aan deze roepen is.
Bijen en aapjes leren hun communicatiesysteem niet van hun ouders, maar worden er in zekere zin mee geboren. Dat leidt tot een systeem dat weinig veranderlijk is, wat een sterk nadeel kan zijn in de natuur. De leefomgeving kan veranderen of er kunnen andere roofdieren komen, maar het systeem wordt niet aangepast. Geleerde systemen zijn flexibeler. Menselijke taal is zo’n systeem, dat dan ook voortdurend aan het veranderen is: het Nederlands van nu verschilt wezenlijk van het Nederlands zoals dat in de middeleeuwen werd gesproken.
Maar ook hierin is menselijke taal niet uniek. Momenteel zijn er enkele diersoorten bekend die, net als wij, een geleerd communicatiesysteem hebben. Een daarvan is de vink. Deze vogel leert als kuikentje een repertoire van enkele liedjes op basis van de liedjes die hij om zich heen hoort. Zoals gezegd zijn geleerde systemen vatbaarder voor veranderingen, en ook bij de vink is dit het geval: uit onderzoek blijkt dat de vinken op de Canarische Eilanden andere liedjes zingen dan de vinken in Nederland.
De hierboven beschreven eigenschappen – taal is: onafhankelijk van het hier en nu, arbitrair en flexibel – behoren tot een lijst kenmerken van communicatiesystemen die de taalkundige Charles Hockett in de jaren vijftig van de twintigste eeuw heeft opgesteld. Op deze lijst staat ook het kenmerk dubbele articulatie. Menselijke taal bestaat uit twee lagen: een laag met klanken die samen woorden vormen (fonologie) en een laag van woorden die samen zinnen vormen (syntaxis). Zo kun je met de klanken ui, e, h, s en t de woorden het, huis en uit vormen, die je weer kunt combineren tot zinnen als het huis uit of uit het huis. De klanken zijn beperkt in aantal en hebben zelf geen betekenis. De betekenis ontstaat pas als de klanken gecombineerd worden tot woorden, en de woorden tot zinnen. Een slim systeem: we kunnen ons op deze manier met een gering aantal betekenisloze klanken op een vrijwel oneindige manier uitdrukken. En tegelijkertijd een uniek systeem, dat tot nu toe nog niet is aangetroffen bij dierlijke communicatiesystemen.
Een groot deel van het vergelijkend onderzoek gebeurt met chimpansees en bonobo’s. Dat is niet verwonderlijk: als mens zijn wij immers met hen het nauwst verwant. Beroemd geworden apen zijn de chimpansee Nim Chimpsky (genoemd naar de beroemde taalkundige Noam Chomsky), en de bonobo Kanzi. Nim Chimpsy leerde maar liefst 125 tekens. Zijn langste ‘zin’ was: Geef sinaasappel mij geef eet sinaasappel mij eet sinaasappel geef mij eet sinaasappel geef mij jij. Daaruit is wel duidelijk dat Nim weinig besef heeft van woordsoorten en zinsdelen. Hij zet lukraak een aantal begrippen achter elkaar om gedaan te krijgen dat de oppasser hem een sinaasappel geeft. Kanzi zou zijn taal hebben geleerd door mee te luisteren toen wetenschappers probeerden om zijn moeder enkele symbolen te leren. Na verdere training ‘begreep’ hij vele, redelijk complexe, vragen en zinnen met een moeilijke woordvolgorde. Het blijft echter moeilijk uit te maken of Kanzi werkelijk begreep wat hem gevraagd werd, of dat hij vooral had geleerd om op een bepaalde actie een bepaalde reactie te laten volgen. Bovendien heeft het de wetenschappers vele jaren gekost om beide apen een geringe hoeveelheid taal bij te brengen, iets wat bij kinderen niet alleen vanzelf gaat, maar ook nog eens vele malen sneller.
Het werk van Hockett staat de laatste tijd opnieuw in de belangstelling. Dit komt vooral door een hernieuwde interesse van taalkundigen en psychologen in de vraag hoe taal ontstaan is. Door te kijken naar de eigenschappen van dierentaal krijgen we een beter inzicht in wat menselijke taal uniek maakt. En ook in welke evolutionaire stappen er moeten zijn geweest bij het ontstaan van taal.
Een voorbeeld van zulk onderzoek is het werk van de psycholoog Michael Tomasello. Hij bestudeert de verschillen tussen mensen en mensapen. Volgens Tomasello zijn mensen vooral erg goed in samenwerken: ze kunnen zich verplaatsen in een ander en hun aandacht gezamenlijk richten op hetzelfde doel, zodat ze problemen kunnen oplossen die ze alleen niet zo makkelijk het hoofd kunnen bieden. Chimpansees werken soms wel samen, maar gaan er uiteindelijk toch zelf vandoor met het verkregen voedsel. Deze ‘sociale’ kant vande mens zou geleid hebben tot de ontwikkeling van het menselijk taalsysteem.
Een andere kijk komt van de taalkundige Noam Chomsky, die stelt dat recursiviteit het enige kenmerk is waarin menselijke taal wezenlijk verschilt van welke dierentaal dan ook. Recursiviteit staat ook wel bekend als het ‘Droste-effect’ van het cacaoblik met daarop een vrouw met een cacaoblik Droste op een dienblad, met op dat blik weer een cacaoblik, enzovoort. Het is het voorkomen van een constructie in zichzelf, zoals in de volgende zin: De man [die de kat [die de muis [die de kaas eet] vangt] ziet] leest een boek. In menselijke taal komt recursie veel voor, al worden zinnen met veel inbeddingen ook voor mensen snel moeilijk te begrijpen. In dierlijke communicatiesystemen is recursie tot nu toe echter
niet aangetroffen.
Op zowel de standpunten van Tomasello als die van Chomsky is kritiek. Aan de ene kant komt die kritiek voort uit resultaten van onderzoeken die de theorieën lijken tegen te spreken. Bijvoorbeeld doordat sommige mensapen toch goed zouden samenwerken of men recursieve regels heeft aangetroffen bij zangvogels. Aan de andere kant is er binnen de taalkunde en psychologie nog altijd flinke onenigheid over wat taalvermogen nu eigenlijk is: een op zichzelf staande aangeboren module of een systeem dat deel uitmaakt van algemene menselijke cognitie.
Praten dieren, net als mensen? Deze vraag dwingt ons na te denken over wat we eigenlijk precies verstaan onder ‘taal’. Sinds de tijd van Darwin zijn we heel wat te weten gekomen over communicatiesystemen bij dieren. Voor Hockett lag het unieke van ons menselijk taalvermogen in het tegelijkertijd voorkomen van verschillende kenmerken die we in dierlijke communicatiesystemen alleen los aantreffen. Voor Chomsky is recursiviteit in menselijke taalsystemen de onderscheidende factor, en voor Tomasello ligt de bron bij de unieke sociale vaardigheden van de mens. Eén ding staat vast: de vraag hoe wij ons, in taal – maar ook daarbuiten – onderscheiden van dieren, blijft fascineren.
Geef een reactie