Spreken mannen anders dan vrouwen?

Over taal en gender

Over de auteur

Ingrid van Alphen (1951) was jarenlang  universitair docente en senior onderzoekster Taalwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Zij werkte vooral […]
Lees verder

Vrouwen en mannen spreken doorgaans op verschillende toonhoogtes. Door biologische factoren zoals de lengte van de stembanden en de omvang van de borstkas hebben mannen van nature een lagere stem dan vrouwen. Maar in de praktijk praten mannen lager dan biologisch noodzakelijk is, en vrouwen juist hoger. Omdat het ‘vrouwelijk’ zou zijn om hoog te praten en ‘mannelijk’ om laag te praten doen veel mensen er een schepje bovenop.

Door Ingrid van Alphen.

Zijn meisjes inderdaad beter in taal dan jongens? Interrumperen mannen vrouwen altijd? Moeten we nu directeur zeggen of directrice? Hoe spreek je mensen aan die noch vrouw noch man (willen) zijn? Het zijn allemaal vragen die te maken hebben met de relatie tussen taal en sekse. Beter gezegd: taal en gender, want sekse verwijst naar biologische verschillen tussen vrouwen en mannen en gender naar sociaal-culturele verschillen.

Het woord ‘gender’ komt uit de linguïstiek. Taalkundigen kijken naar het grammaticale woordgeslacht, in het Engels heet dat: ‘grammatical gender.’  Zo is bijvoorbeeld biologisch gezien een meisje van het vrouwelijk geslacht, terwijl het woordgeslacht van  meisje in het Nederlands grammaticaal onzijdig is (het meisje).
Het begrip ‘gender’ is sinds de jaren ‘70 ook buiten de taalwetenschap in gebruik om aangeboren verschillen (sekse) te onderscheiden van toegeschreven en ervaren verschillen (gender). Inmiddels worden onder de term gender ook non-binaire mensen geschaard, kortom: v, m en x.

Bij taal en gender ging het aanvankelijk vooral om vragen over het alledaagse taalgebruik van mensen, zoals hun woordenschat, wel of niet interrumperen, netjes spreken of vragen stellen. Er is daarnaast steeds meer aandacht gekomen voor het taalsysteem: staan er (nog) stereotype voorbeeldzinnen in de Van Dale? Hebben ongetrouwde vrouwen (nog) een aparte aanspreekvorm – zoals juffrouw – nodig? Hoe kunnen we zorgen dat iedereen zich aangesproken voelt in taal, ook mensen die zich noch vrouw noch man voelen? Welke beroepsbenamingen en aanspreekvormen kunnen we gebruiken zodat niemand buitengesloten wordt?

Zijn meisjes beter in taal?

Meer dan een eeuw lang onderzochten psychologen en taalkundigen het taalvermogen van meisjes en jongens. Eén van de allereerste conclusies was dat meisjes op jongere leeftijd een grotere woordenschat en een betere uitspraak hebben, en dat ze ingewikkelder zinnen maken dan jongens. Tot op de dag van vandaag leidt dit tot de opvatting dat ‘meisjes beter zijn in taal’ dan jongens. Voor wat betreft schoolse taalvaardigheden klopt dit.
Rond 1900 gaf men aan dit verschil nog een biologische verklaring: bij meisjes ontwikkelt de linkerhersenhelft zich niet alleen eerder, meisjes zijn op jonge leeftijd ook zelfverzekerder en daardoor taalvaardiger dan jongens. In de jaren zestig zag men de verklaring juist in de socialiserende omgeving: meisjes horen meer taal om zich heen, want ze spelen binnen met poppen naast hun druk pratende moeders en tantes. Nog weer wat later werd gewezen op de opvoeding van meisjes tot talige wezens. Tegelijkertijd werd het omgekeerde voor jongens verondersteld: jongens zouden een grotere woordenschat hebben dan meisjes doordat zij meer bewegingsruimte krijgen van hun opvoeders. Op die manier komen zij meer in aanraking met nieuwe voorwerpen en situaties – en dus ook met nieuwe woorden.

Vrouwen spreken niet netter

Een andere populaire opvatting is dat vrouwen, meer dan mannen, de nette standaardvorm van een taal gebruiken, en dat zij in meertalige gemeenschappen eerder kiezen voor de taal met het meeste, sociaaleconomische, prestige. Maar is dat wel zo? De vele onderzoeken die hiernaar zijn gedaan, geven geen uitsluitsel. Het hangt volledig af van de taalgemeenschap waarover we het hebben, en van de sociale en economische positie die de vrouwen (en de mannen) daarin innemen. Soms hebben vrouwen door het type banen waarin zij werkzaam zijn meer contact met de prestigevariant in een taalgemeenschap en spreken ze die dus vaker en beter dan mannen. Soms hebben vrouwen de hogere status van de prestigetaal niet nodig omdat ze sowieso al een goede positie hebben in hun gemeenschap. Dat geldt bijvoorbeeld voor Tonga-vrouwen die Zulu spreken.
Al ging in dit type onderzoek de aandacht meestal uit naar de relatie tussen vrouwen en ‘beschaafd’ spreken, interessant is ook dat sommige jongens en mannen bewust niet-standaardvormen of straattaal gebruiken, omdat dat ‘mannelijk’ en stoer zou zijn. Weer een voorbeeld van gender dus.

Gespreksvoering

Ook als het gaat om gespreksvoering tussen vrouwen en mannen zijn er al vele mythen gesneuveld: het is bijvoorbeeld niet zo dat mannen altijd interrumperen, of dat vrouwen altijd minder spreekruimte hebben. Opnieuw kunnen we niet generaliseren over ‘de’ vrouw en ‘de’ man in elke taalgemeenschap, want ook binnen taalgemeenschappen zijn er verschillen. Neem het omgaan met stiltes in gesprekken: in Nederland is daar in de noordelijke provincies (Friesland, Groningen, Drenthe) een grotere tolerantie voor dan in de rest van het land. New Yorkers vallen elkaar sneller in de rede dan Amerikanen uit het zuiden van de Verenigde Staten dat doen. Ook stellen meisjes niet meer vragen dan jongens. Al ruim een eeuw is er onderzoek gedaan in diverse taalgemeenschappen naar vermeende genderspecifieke spreekstijlen. Alles hangt af van de context van het gesprek en de regels die er in een specifieke cultuur of subcultuur heersen. En vooral ook van de vraag of we te maken hebben met een publiek debat of een privégesprek.
Het is dus niet mogelijk om algemene uitspraken te doen over het taalgebruik van alle vrouwen en alle mannen binnen alle taalgemeenschappen. Sterker nog, het gebrek aan eensluidende antwoorden over mogelijke genderspecifieke spreekstijlen leidde in 1996 bij deskundigen tot het voorstel om onderzoek op dit gebied maar helemaal af te schaffen. Vanaf die tijd wordt uitsluitend de analyse van het taalgebruik van bepaalde  vrouwen en bepaalde mannen in specifieke situaties (zogenaamde communities of practice) als zinvol gezien.

Beroepsnamen en non-binaire aanspreekvormen

Onderzoek naar de relatie tussen gender en het taalsysteem werd vroeger vooral uit feministisch oogpunt gedaan. Zo zijn woordenboeken en kinderboeken van seksistische en stereotiepe beschrijvingen van vrouwen ontdaan, en gaven sommige landen richtlijnen om mannelijk gedomineerd taalgebruik te vermijden. In Nederland stonden de beroepsbenamingen ter discussie na de Wet gelijke behandeling vrouwen en mannen (1981). Ook elders speelde die discussie: Engelstalige landen – die alleen natuurlijk gender kennen – hadden het makkelijk en (her)introduceerden naast ‘he’ en ‘she’ termen als ‘they’ en chairperson. Het Duits en Frans zijn beide talen met juist grammaticaal gender. Duitsland en Frankrijk versterkten, omdat het taalsysteem dat mogelijk maakt, de differentiërende aanpak door vrouwelijke beroeps- en rolnamen zoals Kanzlerin of présidente te gaan gebruiken. Het Turks is sowieso al ‘genderloos’.

Het Nederlands kent veel vrouwelijke achtervoegsels: -ster, -es, -in, -ice, -euse, -se, -ette. Daarnaast zijn er overkoepelende termen zoals ‘leerkracht’ of ‘leidinggevende’ en niet te vervrouwelijken woorden zoals ‘getuige’ en ‘lid’. Er is in Nederland echter geen officieel beleid, hoewel daar in 1983 van regeringswege wel een poging toe is gedaan. Er waren daarvoor destijds twee argumentatielijnen: de eerste was dat sekse/gender er niet toe doet als het gaat om een beroep, en dat daarom de mannelijke vormen, zoals ‘directeur’, ‘schrijver’, als neutraal kunnen gelden, eventueel met het bijvoeglijk naamwoord ‘vrouwelijk’ ervoor. De tweede redenering was dat het belangrijk is om (werkende) vrouwen zichtbaar(der) te maken in de taal, en om mannen als norm te vermijden. Dit differentiatieprincipe leidt tot vormen als ‘schrijfster’ en ‘directrice’.

Op 22 maart 1983 lagen in de Tweede Kamer twee voorstellen ter tafel: het neutralisatievoorstel en het differentiatievoorstel. Nederland zou bij ‘wet en regelgeving’ taalkundige voorschriften over de beroepsnamen aannemen, maar tot een daadwerkelijke keuze is het nooit gekomen. Het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV) diende een motie in die stelde dat de taal van God was en dat de mensen er met hun handen van af moesten blijven. Deze motie werd aangenomen, met onder andere steun van de PvdA “omdat wij vinden dat de samenleving haar eigen taal maakt en wij derhalve vinden dat degenen die denken dat door de taal te veranderen, de samenleving verandert, gelijk zijn aan een haan die denkt dat door zijn kraaien de zon opkomt.” (Uit de notulen van de Tweede Kamer op 22-3-1983). Zo werd de taal dus in handen van God en de samenleving gegeven. Maar sindsdien veranderden de samenleving en de wetenschappelijke inzichten.
In het Nederlands (en Duits) is bijvoorbeeld vanaf de jaren zeventig het woord juffrouw voor ‘ongetrouwde vrouw’ geruisloos verdwenen. Daarmee is de ongelijke situatie opgeheven dat van een vrouw wél meteen bekend was of zij nog ‘huwbaar/verkrijgbaar’ was en van een man niet. De introductie van Ms in plaats van Mrs en Miss door de Engelstalige landen is echter onbedoeld contraproductief geweest; deze de nieuwe vorm zorgde voor nog meer onthullingen over een vrouw. Ms is namelijk in het dagelijks gebruik naast Mrs en Miss komen te staan met de betekenis ‘moderne, feministische en/of lesbische vrouw’.

Al had de Nederlandse Taalunie in 2001 nog adviezen uitgegeven om in vacatures na de (meestal mannelijke) beroepsnaam (m/v) toe te voegen – ‘Gevraagd: Leraar (m/v) – in de samenleving werd het besef steeds groter dat er meer mensen zijn dan ‘v’ en ‘m’. Men ging op zoek naar ‘genderneutraal’ taalgebruik, met als bekendste voorbeeld het genderneutraal bedoelde ‘beste reizigers’ van de NS, ter vervanging van ‘dames en heren.’ Ondertussen bleek echter uit taalwetenschappelijk onderzoek dat ‘generiek mannelijke’ vormen – zoals schrijver en reiziger – zeker als ze in het enkelvoud worden gebruikt, in feite alle niet-mannen buitensluiten.  En ook het gebruik van ‘vrouwelijke schrijver’, bevestigt de man als norm. We noemen dit male bias. Onder andere het Europees Parlement beveelt dan ook aan om woordkeuzes te vermijden die ‘vooringenomen (biased), discriminerend of vernederend zijn, doordat ze impliceren dat één sekse of sociaal gender de norm is.’

Genderbewust taalgebruik

Op grond van deze voortschrijdende inzichten uit wetenschap en samenleving verschenen in augustus 2022 nieuwe adviezen van de Nederlandse Taalunie over ‘Genderbewust Taalgebruik’ (taal is nooit neutraal). Kern van die adviezen is: gebruik – passend bij de context en doelgroep – ófwel genderspecifieke noties (lerares/leraar, student/studente), ófwel gender-overkoepelende noties (leerkracht, studerende). Dat laatste is vooral relevant om ook non-binaire mensen aan te spreken, of gewoon ‘iedereen’. Ook kan vmx worden toegevoegd.
Voor wat betreft (aanwijzende en bezittelijke) voornaamwoorden voor non-binaire mensen blijkt het gebruik van ‘die’ en ‘diens’ kansrijk. Maar ook ‘hen’ wordt gebruikt en andere varianten als ‘dee’ en ‘dem’ zijn voorgesteld. De toekomst zal het uitwijzen, de taal is immers levend en van iedereen.

De relatie tussen taal en gender is binnen de taalwetenschap op verschillende manieren onderzocht. Wat daarbij opvalt is de tijdsgebondenheid van de verklarende theorieën. Modern taalwetenschappelijk onderzoek laat vooral zien dat het onmogelijk is om algemene uitspraken te doen over het taalgebruik van zoveel verschillende vrouwen en mannen, in zoveel verschillende talen en regiolecten, in zoveel verschillende situaties. Op het gebied van het taalsysteem volgt de taal (en de Taalunie) de samenleving en de wetenschap. Er worden geen adviezen van bovenaf opgelegd, maar wel uitgelegd en beschreven. Een tip: vraag personen welke woorden het best passen als er naar ze verwezen wordt. Sommige mensen zetten dat zelf al in hun digitale handtekening: zij/haar/haar, hij/hem/zijn of die/hen/diens (hun).

“ Lieve woordjes, een blijde lach, Geef ze aan ieder, elke dag, Vriendelijke daden, aardig en stil Doen wat een ander juist graag wil Inge als je dit zo doet Maak je je leven mooi en goed”


Reacties

9 reacties op ‘Spreken mannen anders dan vrouwen?’

  • Shana Loeckx op 16 december 2013 om 13:25 Beantwoorden

    Mijn onderzoeksproject handelt over mannen-en vrouwentaal. Ik ben dus eigenlijk op zoek naar een definitie van dit begrip. Kan u mij misschien helpen?

    • redactie taalcanon op 23 december 2013 om 11:41 Beantwoorden

      Antwoord namens de auteur, Ingrid van Alphen: Een definitie zou zijn dat vrouwentaal een taal is die door alle vrouwelijke sprekers gebruikt wordt en mannentaal een taal is die door alle mannelijke sprekers gebruikt wordt. Allerlei wetenschappelijke onderzoeken tonen echter aan dat we een dergelijke grove opsplitsing in vrouwen- en mannentaal helemaal niet kunnen maken. Elke taalgemeenschap is anders en elke groep vrouwen of mannen dient in de lokale context bestudeerd te worden. En zelfs dan zijn generalisaties over de seksen feitelijk onmogelijk.

  • May Blank op 16 maart 2014 om 17:42 Beantwoorden

    Ik heb twee vragen: Wanneer werd dit artikel gepubliceerd? En waar kan ik het citaat van de Tweede Kamer terugvinden? Dank u.

    • Ingrid van Alphen op 26 november 2018 om 13:41 Beantwoorden

      May Blank, De Taalcanon is 2012 gepubliceerd en dit artikel is in dat jaar geschreven. Het citaat is te vinden in de Handelingen (=Notulen) van de Tweede Kamer, van de zitting van 22 maart 1983, zoals al vermeld staat.

  • sanne op 13 maart 2016 om 20:40 Beantwoorden

    wat is de relatie tussen sociolinguistiek en het onderwerp ‘spreken mannen anders dan vrouwen?’

  • Romy op 14 april 2019 om 15:37 Beantwoorden

    Wanneer werd dit artikel gepubliceerd?

  • Karel Anker op 29 oktober 2019 om 09:19 Beantwoorden

    Erg leuk artikel!
    Heb gelachen, sommige grappen begreep ik alleen niet.
    Dit is weer een uniek exemplaar van de komiek Ingrid van Alphen.

    Keep it up en groetjes,
    K. Anker

  • Saskia op 15 april 2020 om 14:07 Beantwoorden

    hoi
    ik wil deze bron gebruiken voor uiteenzetting, maar er staat geen datum van publicatie genoteerd

    • redactie taalcanon op 13 mei 2020 om 14:03 Beantwoorden

      Dit is de referentie: Marianne Boogaard en Mathilde Jansen (red.): Alles wat je altijd al had willen weten over taal. De taalcanon. J.M. Meulenhoff, november 2012.


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Voor je verder gaat even bewijzen dat je mens bent.

Typ hiernaast de eerste drie letters van het alfabet


sluit