alles wat je altijd al had willen weten over taal
Steeds minder mensen spreken een dialect. Maar dat betekent niet dat we in Nederland allemaal hetzelfde Nederlands spreken. Er is natuurlijk ook nog zoiets als een regionaal accent, en er zijn woorden die bij een bepaalde streek horen, zoals frietje tegenover patatje.
De Nederlandse dialecten hebben hun langste tijd gehad. Dat roepen onderzoekers en taalliefhebbers al zeker een eeuw lang. Inderdaad raken veel dialectwoorden die niemand meer gebruikt in de vergetelheid. Dat geldt in feite voor iedere taal. Ook het Nederlands raakt woorden kwijt die we nu hopeloos ouderwets vinden, en krijgt er weer nieuwe bij. Zo gaan we van edoch en afijn naar tweet en app. Ook de klanken en de grammatica van iedere bekende taal veranderen.
Nu is er met dialecten wel wat meer aan de hand. Dialecten in Nederland gaan onder invloed van moderne ontwikkelingen in korte tijd steeds meer op elkaar en op het Algemene Nederlands lijken. Zo veranderen lokale dialecten in regionale taalvariëteiten. De spreektaal gaat steeds meer bestaan uit tussenvormen tussen het lokale dialect enerzijds en het Nederlands anderzijds. Tussenvormen kunnen in sommige gevallen als regionaal dialect (‘regiolect’) getypeerd worden en in andere gevallen als algemene Nederlandse omgangstaal met een herkenbaar regionale woordenschat en accent. Zulke tussenvormen zijn dus anders dan het dialect zoals dat nog vooral door de oudste generaties wordt gesproken.
Veel dialectsprekers vinden authenticiteit belangrijk: het ‘echte Tilburgs’ bijvoorbeeld is volgens hen het aloude dialect. Zoals elk dialect heeft dat ‘echte Tilburgs’ een eigen grammatica en woordenschat en kan het beschouwd worden als gebonden aan bepaalde regels. Daardoor lijkt het dialect stabiel en onveranderlijk. Nieuwe kenmerken worden door de oudere dialectsprekers al gauw als ‘fouten’ aangemerkt.
De traditionele lokale dorps- of stadsdialecten worden door de jongere generatie nog maar zelden gebruikt. De meeste jongeren worden Nederlandstalig opgevoed. Dat neemt niet weg dat er nog wel veel typisch regionale kenmerken in de taal van jongeren te horen zijn: je kunt herkennen dat ze uit een bepaalde streek komen. Die kenmerken kunnen voorkomen in het accent (een zachte g bijvoorbeeld), maar ook in het woordgebruik (een raam los maken), de woordvorming (een boekie) en in de zinsbouw (vraag eens of dat hij komt).
Tegenwoordig vinden we het in heel Nederland normaal om elkaar te groeten met doeg of hojje, maar vroeger waren dat typische dialectwoorden. Doeg hoorde je vooral in de Zaanstreek en hojje in Noord- en Midden-Limburg. Dergelijke regionale kenmerken kunnen in de spreektaal worden opgenomen: het zijn eigenlijk stukjes dialect in een Standaardnederlandse zin. Je kunt je voorstellen dat mensen een heel repertoire aan talen tot hun beschikking hebben. En net zoals je elke dag weer kleding kiest uit je garderobe, zo maak je in feite ook bij elke zin die je zegt een keuze uit al die talige repertoires.
Overigens is het niet zo dat dialectkenmerken alleen maar verdwijnen. Sommige dialectkenmerken worden juist meer gebruikt. In de Brabantse dialecten worden verkleinwoorden met –ske bijvoorbeeld steeds populairder. Kon je in de traditionele dialecten alleen –ske gebruiken na een –g of –k (tikje-tikske), tegenwoordig hoor je ook clubske en appartementske (clubje, appartementje). Verder kun je mannelijke verbuigingen tegenkomen bij vrouwelijke woorden: ’nen hillen ouwen oma (een heel oude oma, de vrouwelijke verbuiging is ’n hil ouw oma). Volgens de grammatica van het traditionele dialect is zo’n verbuiging fout, maar het wordt wél gezegd. Als dat regelmatig gebeurt, worden zulke vormen blijkbaar geaccepteerd; na verloop van tijd is de norm veranderd. Zo’n vorm wordt wel ‘hyperdialect’ genoemd, en het is typisch voor jongere dialectvormen, de regiolecten.
Voor de jonge generatie zijn de grammaticale regels van het traditionele dialect niet meer zo belangrijk. In nieuwe spreektaal draait het vooral om herkenbaarheid. Dat komt doordat dialecten minder vaak als moedertaal geleerd worden, terwijl ze nog wel een rol spelen als groepstaal. Met dialect en hyperdialect laat je zien waar je wortels liggen en bij welke groep je hoort of wilt horen.
In de taal van jongeren vinden we niet alleen dialecten of regiolecten terug, maar ook kenmerken uit immigrantentalen. Zo horen we woorden als jonco (Surinaams, ‘joint’), çirkin (Turks, ‘lelijk’) en wollah (Arabisch, ‘zeker’) en constructies als ik had zwembroek aan, shirt aan, slippers, was ik scooter gaan rijden, waarin alle lidwoorden ontbreken. Het weglaten van lidwoorden is een kenmerk van onvolledige verwerving van het Nederlands als tweede taal door immigranten. Opvallend is dat deze woorden en uitingen niet alleen gebruikt worden door kinderen van geïmmigreerde ouders, maar ook door kinderen van Nederlandse ouders. Ze behoren inmiddels niet enkel meer tot de jongerentaal in de grote stad, maar ook tot die van het platteland.
Sterven de dialecten uit in Nederland? Er zijn inderdaad al heel veel dialectwoorden en -klanken verdwenen. Maar als we de algemene definitie van dialect uit de Nederlandse woordenboeken volgen – ‘een dialect is een taal van een bepaalde plaats of streek die afwijkt van het Nederlands’ – dan kun je nog lang niet stellen dat de dialecten uitsterven. Veel regionale kenmerken (woorden, klanken en zegswijzen die typisch voor een bepaalde streek zijn) zijn nog steeds in gebruik, en lijken hecht verankerd. Verscheidenheid maakt nu eenmaal onlosmakelijk deel uit van taal, en dus ook van het taalgebruik in Nederland.
Cor Hoppenbrouwers gaat in Het regiolect; van dialect tot algemeen Nederlands (1990) voor het eerst dieper in op de taalvormen tussen dialect en standaardtaal in Nederland; het is nog steeds het meest toegankelijke boek op dit gebied. Nederland meertalenland van Jacomine Nortier beschrijft op een heldere wijze meertaligheid onder jongeren in Nederland.
Lees verder op Kennislink:
Geef een reactie