Topstukken uit de taal­wetenschap

Belangrijke taalwetenschappers en hun inzichten

Over de auteur

Rens Bod (1965) is hoogleraar Computationele Geesteswetenschappen aan het Institute for Logic, Language and Computation van de Universiteit van Amsterdam. […]
Lees verder

Onze kennis over taal is door mensen tot stand gebracht. Wie waren de belangrijke taalwetenschappers door de eeuwen heen, en wat waren hun bijdragen? Vijf korte portretten.

Door Rens Bod.

Panini en de geboorte van grammatica

Hoewel Panini als de vader van de taalkunde wordt gezien, weten we bijna niets over hem, zelfs niet in welke eeuw hij leefde. We weten slechts dat hij is geboren in Ghandara, in toenmalig India (hedendaags Afghanistan) en dat het ergens rond 400 v. Chr. moet zijn geweest. Het heeft vervolgens meer dan tweeduizend jaar geduurd voordat zijn inzichten bekend werden in Europa, waarna deze de westerse visie op taal voorgoed hebben veranderd. In zijn Ashtadhyayi (‘Acht Boeken’) omschrijft Panini een taal, in zijn geval het Sanskriet, als een systeem van een eindig aantal regels waarmee een oneindig aantal zinnen kan worden afgedekt. Zo’n systeem wordt tegenwoordig een ‘grammatica’ genoemd. Panini’s Sanskriet-grammatica is weliswaar eindig maar ook enorm groot: ze bestaat uit 3959 grammaticaregels. Nooit eerder had iemand de taak opgevat om een volledig stelsel van regels te creëren waarmee exact kan worden voorspeld of een rijtje klanken al dan niet een correcte zin vormt. Voor het Sanskriet is Panini’s grammatica nog steeds onovertroffen. Zelfs na tweeëneenhalfduizend jaar heeft niemand zijn systeem van bijna vierduizend regels kunnen weerleggen.

Roger Bacon en de Universele Grammatica

Hoewel Griekse en Romeinse taalkundigen, zoals Dionysius Thrax en Donatus, enorm belangrijk zijn geweest voor grammatica’s van het Grieks en Latijn, bleef hun werk grotendeels beperkt tot de studie van woordvormen. De regels voor woordvolgorde bleven achterwege. Dit gold ook voor het werk van latere middeleeuwse taalkundigen. In de dertiende eeuw echter zien we een groep taalkundigen die zich richt op het vinden van een Universele Grammatica: een grammatica die de principes van alle talen kon belichamen. Volgens deze taalkundigen, waarvan Roger Bacon de bekendste was, kon elk werkwoord worden teruggevoerd tot een koppelwerkwoord en een bijvoeglijk naamwoord. De zin Jan groeit kan bijvoorbeeld worden herschreven als Jan wordt groot. Door alle zinnen op deze manier te herleiden tot ‘eenvoudiger’ zinnen – met als persoonsvorm alleen een vervoeging van een koppelwerkwoord – zouden de universele regels van taal te vinden zijn.

Johannes de Laet en de vroege vergelijkende taalkunde

Het idee om talen onderling te vergelijken bestond al in de middeleeuwen, maar de eerste die dit systematisch deed was Johannes de Laet (1581-1649). De Laet was een van de oprichters van de West-Indische Compagnie, maar hij besteedde meer tijd aan zijn taalkundige interesses dan aan handel en scheepvaart. Vóór hem had Hugo de Groot betoogd dat de Indiaanse talen uit Amerika Hebreeuwse invloeden moesten vertonen aangezien alle mensen van Adam en Eva afstammen. De Laet weerlegde De Groots opvatting en stelde dat Indiaanse talen geen enkele verwantschap hebben met het Hebreeuws, Grieks, Latijn of enige moderne Europese taal. In De Laets tijd was het niet ongebruikelijk om verschillende talen te vergelijken. Dit gebeurde alleen associatief en op basis van een beperkte woordenschat. De Laet pleitte als eerste voor strengere principes: ten eerste een kwantitatief principe dat stelde dat taalverwantschap alleen kan worden vastgesteld als een voldoende aantal woorden in de vergelijking werd betrokken, en ten tweede een kwalitatief principe, dat inhield dat elke claim op taalverwantschap niet alleen ondersteund moest worden op woordniveau, maar ook op zinsniveau. Aan de hand van zijn precieze vergelijkingen van woorden en zinnen uit verschillende talen wist De Laet de eeuwenoude stelling dat alle talen van het Hebreeuws afstammen te ontkrachten. In heel Europa werd de oorsprong van Amerikaanse talen en volkeren nu een onderwerp van discussie, waarbij De Laets bewijs gretig werd aangehaald.

Jacob Grimm en de klankverschuivingswetten

De vergelijkende historische taalkunde kwam op stoom in negentiende-eeuws Duitsland, waar de taalkunde een bijna exacte wetenschap werd. Wilhelm en Jacob Grimm zijn vooral bekend als sprookjesverzamelaars, maar op het gebied van de vergelijkende taalkunde hebben zij hun belangrijkste wapenfeit verricht. Van de twee broers was Jacob het meest taalkundig actief en aan zijn naam is de klankverschuivingswet verankerd. In oorspronkelijke vorm beschrijft Grimms wet de systematiek in de klankverschuivingen voor Europese talen. Later zijn daar door anderen de verschuivingen in de Indische en Perzische talen aan toegevoegd. Grimm stelde vast dat de Griekse stemloze klanken als p, t en k waren verschoven naar Gotische stemloze klanken f, th en ch, en vervolgens naar Duitse stemhebbende klanken b, d en g. Er is dus een taalhistorisch patroon van stemloze naar stemhebbende medeklinkers waarneembaar. Het omgekeerde gebeurde met de Griekse stemhebbende medeklinkers, die juist verschoven naar Duitse stemloze medeklinkers. De taalkundige Franz Bopp, die Panini’s grammatica van het Sanskriet had bestudeerd, breidde Grimms klankverschuivingswetten uit naar niet-Europese talen. Hiermee kon worden aangetoond dat er een grote taalfamilie bestond: de groep van Indo-Europese talen. De eerste stamboom van deze taalfamilie werd door August Schleicher getekend, en heeft de evolutiebiologie beïnvloed.

Ferdinand de Saussure en de moderne taalkunde

In tegenstelling tot de historisch-taalkundigen, stelde Ferdinand de Saussure (1857-1913) dat taalwetenschappers zich moesten richten op eigentijdse taal, waarbij ze het taalsysteem moesten ontrafelen. Bij De Saussure staat het onderscheid tussen langue en parole centraal. Langue kan worden gezien als de onderliggende structuur van de arbitraire (toevallige) tekens van de taal, terwijl parole bestaat uit de concrete taaluitingen van individuele sprekers. Volgens De Saussure moest de taalkunde de langue, ofwel het taalsysteem, tot onderzoeksonderwerp nemen en niet het aan verandering onderhevige taalgebruik. Indien het taalgebruik (parole) wordt bestudeerd, dan alleen in verhouding tot langue, het systeem dat bestaat uit tekens die arbitrair zijn. Zo zijn de woorden drie en dertig arbitraire tekens van het getalsmatige concept drieëndertig, maar de combinatie van deze tekens is onderhevig aan een precies taalsysteem voor het Nederlands (net als vierendertig, vijfendertig etcetera). De Saussure schetst een totaal ander onderzoeksprogramma dan dat van de historische taalkundigen. Taal wordt gezien als een autonoom systeem en niet langer als een historisch object.

Noam Chomsky en de generatieve taalkunde

Bij Noam Chomsky (1928) worden De Saussure’s en Panini’s taalkunde tot één geheel gesmeed waarin ook Roger Bacons notie van een Universele Grammatica terugkomt. Chomsky richt zich niet op het concrete taalgebruik, maar op de kennis van een taalgebruiker die het hem mogelijk maakt een onbeperkt aantal zinnen te genereren. Chomsky maakt hiertoe, in de lijn van De Saussure, onderscheid tussen performance en competence. De performance is het taalgebruik met al zijn onvolkomenheden (versprekingen, haperingen), terwijl de competence de kennis van de taalgebruiker behelst in de vorm van een onderliggende grammatica. Het doel van de taalkunde is voor Chomsky niet om performanceverschijnselen maar om competenceverschijnselen te verantwoorden. Voorbouwend op zijn leermeester Zellig Harris (1909-1992), werkt Chomsky een stelstel van generatieve grammatica’s uit die ook op een computer kunnen worden geprogrammeerd. Daarnaast ontwikkelt hij een nieuwe visie op taal. Een van zijn stellingen is dat het taalvermogen is aangeboren. De verbluffende snelheid waarmee kinderen talen leren op grond van relatief weinig talige – en lang niet altijd correcte – input duidt volgens Chomsky op een aangeboren Universele Grammatica (UG). Tijdens de taalontwikkeling van kinderen wordt de UG als het ware ingevuld door de taal die kinderen in hun omgeving horen. Chomsky’s visie leidde naast navolging ook tot controverse: uit taalverwervingsonderzoek bleek namelijk dat kinderen taal gelijkmatig leren in plaats van via invullingen van een aangeboren grammatica. In zijn latere werk vereenvoudigt Chomsky zijn theorie steeds verder. Het programma om toetsbare grammatica’s te ontwikkelen wordt zelfs verlaten. Chomsky heeft echter vele nieuwe tradities in gang gezet. Zo heeft zijn vroege werk geleid tot de eerste grammatica’s voor computertalen, wat een enorme impuls gaf aan de informatietechnologie. Met Chomsky is Panini’s traditie weer springlevend in de taalkunde: met een eindig aantal regels wordt getracht een oneindig aantal zinnen te beschrijven. Verrassend genoeg houdt Chomsky de betekenisleer (semantiek) buiten de deur, terwijl deze bij Panini juist een grote rol speelt. Ook blijven de historische taalkunde en de studie van taalgebruik (zoals de sociolinguïstiek van William Labov) buiten Chomsky’s blikveld.

Lees meer

Rens Bod is auteur van De vergeten wetenschappen. Een geschiedenis van de humaniora (2011). Hij geeft daarin een overzicht over hoe de alfawetenschap – anders dan vaak wordt aangenomen – de wereld ingrijpend heeft beïnvloed, met daarin bijvoorbeeld een uitleg over hoe de ontdekking van de grammatica van het Sanskriet nog steeds een rol speelt in de programmeertalen van nu.



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Voor je verder gaat even bewijzen dat je mens bent.

Typ hiernaast de eerste drie letters van het alfabet


sluit