alles wat je altijd al had willen weten over taal
Het gemak waarmee kinderen een taal leren is imposant: ze maken zich een ingewikkeld systeem in slechts enkele jaren eigen. Sommige kinderen hebben echter een taalontwikkelingsstoornis. Ze verkennen niet ongedwongen de mogelijkheden van de taal, maar ervaren taal als een obstakel: ze kampen met een koppig probleem dat lang kan aanhouden.
Een kind met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) heeft een ‘onzichtbaar’ probleem. Er is immers geen uiterlijk kenmerk dat de stoornis verraadt. Het kind is ook niet verstandelijk beperkt, en het hoort goed. Pas als je goed luistert, blijkt dat het anders praat dan leeftijdgenoten: de zinnen zijn eenvoudiger en bevatten meer fouten.
Zo vroeg ik in een onderzoek ooit aan kinderen om een animatiefimpje na te vertellen. In het filmpje zijn pinguïn Pingu en zijn zusje Pinga alleen thuis: hun vader en moeder zijn naar een concert, maar ze komen bijna weer thuis, en voor die tijd moeten Pingu en Pinga het huis op orde brengen. In de volgende fragmenten wordt dat naverteld door twee meisjes, die ik Petra en Bianca zal noemen. Ze zijn allebei zeven en een half jaar oud. Petra heeft geen TOS, Bianca wel.
Petra: ‘De papa en mama gingen weg bij de muziek en de kinderen zagen hoe laat het was. Ze ruimden de rommel op en maakten alles netjes op de grond en de boekenkast weer netjes. Het kleintje deed de radio uit. En de kast moest nog opgeruimd worden. En dat wou niet zo goed, dus ging hij erop stampen.’
Bianca: ‘Klok was heel laat al, papa en mama terug. Toen papa en mama klappen. Hunnie die blokken op de kast doen en ze pinguïn de zeep opruimen. Die pinguïn zusje op kleren springen en die kleren ophangen.’
De verhaaltjes verschillen in complexiteit. Het verhaaltje van Bianca is eenvoudiger opgebouwd dan dat van Petra. Bovendien maakt Bianca grammaticale fouten in haar Nederlands.
Kinderen met een TOS kunnen moeite hebben met allerlei bestanddelen van de taal (klanken, woorden), maar het grootste struikelblok is meestal de grammatica, de regels voor taalstructuur. Zo moet in de Nederlandse (hoofd) zin vooraan een vervoegd werkwoord staan. In de zin Toen mama en papa klappen is dat echter niet het geval. Deze zin kan op twee manieren grammaticaal verbeterd worden: door een hulpwerkwoord in te voegen (Toen gingen…) of door het werkwoord voorop te plaatsen en te vervoegen (Toen klapten…). Zinnen met het werkwoord achter in de zin (…klappen) vinden we ook wel bij jonge kinderen zonder TOS. Maar dat gebeurt alleen als ze hun eerste woorden combineren, en het verdwijnt als hun zinnen langer worden. Bij kinderen met een TOS blijft deze constructie lang in gebruik, ook als hun zinnen intussen al langer zijn.
Taalontwikkelingsstoornissen zijn aangeboren en we vinden ze bij sprekers van allerlei talen. Hoewel een TOS niet ophoudt bij een landsgrens, verschillen de symptomen wel. De stoornis veroorzaakt de problemen, maar de structuur van de moedertaal bepaalt wat de symptomen zijn. Zo is het typerend voor kinderen die Nederlands leren, dat ze niet onmiddellijk weten waar ze het werkwoord in de zin moeten plaatsen. Ze weten ook niet direct wat de goede vorm is, al houdt hun onzekerheid niet lang aan. Tussen hun tweede en derde verjaardag hebben ze het systeem grotendeels onder de knie, maar ze leren het in fasen. Kinderen met een TOS zijn dan nog niet zo ver. Er wordt wel gezegd dat je juist bij hen in slow motion kunt bestuderen wat de verwerving van een grammaticale regel inhoudt.
In verwante talen als het Duits vinden we symptomen van de TOS die lijken op de Nederlandse, maar we vinden er bijvoorbeeld ook fouten in het kiezen van de juiste naamval. In het Nederlands zijn er niet veel naamvalsvormen, in het Duits wel. Een symptoom in het Frans is
het weglaten van een lijdend voorwerp als het ‘aanleunt’ tegen een ander woord en niet los kan worden uitgesproken, zoals l’ in Elle me l’a donné
(Ze heeft het me gegeven). Het Japans kent woorduitgangen die de sociale status aanduiden van wie je aanspreekt. Japanse kinderen met een TOS vinden dat moeilijk. Taalontwikkelingsstoornissen leggen dus een vergrootglas op specifieke ‘lastige’ eigenschappen van de taal.
Taalontwikkelingsstoornissen zeggen ook iets over de ‘biologie’ van taal. Dat weten we al sinds er onderzoek is gedaan naar afasie, een TOS die het gevolg is van een hersenbeschadiging (bijvoorbeeld na een beroerte). Dat onderzoek heeft laten zien dat er verband is tussen beschadigingen in specifieke gebieden in de hersenen en symptomen van taalontwikkelingsstoornissen. Daardoor weten we meer over hoe taal is georganiseerd in de hersenen. Bij kinderen is die hersenorganisatie nog gaande, en dan zijn mogelijke verbanden lastiger te onderzoeken. Taalontwikkelingsstoornissen bij kinderen maken daarentegen weer genetisch onderzoek mogelijk. Onderzoekers vermoeden namelijk dat taalontwikkelingsstoornissen bij veel kinderen een genetische oorsprong hebben: vaak hebben kinderen met een TOS ook familieleden die moeite hebben met taal. Zulk onderzoek kan leiden tot de identificatie van genen die belangrijk zijn voor de menselijke taalaanleg.
Aan het eind van de jaren tachtig werd in Londen een familie gevonden waarvan de helft een ernstig taalprobleem had. Het jongste familielid met een TOS was toen zestien, het oudste vierenzeventig. De eerste publicaties over de familie leidden tot krantenkoppen waarin de vondst van het ‘taalgen’ werd aangekondigd, het FOXP2-gen. Dat was erg voorbarig. Al snel bleek dat bij de familie niet alleen de taal afweek, maar ook de spraakmotoriek. Taal lijkt bovendien niet gelokaliseerd in een enkel gen – de zaak is complexer. Wat het onderzoek wel heeft laten zien is dat taal ‘in onze genen zit’. Dat blijkt ook duidelijk uit het feit dat eeneiige tweelingen vaker allebei een TOS hebben dan twee-eiige.
Bij jonge kinderen is het moeilijk met zekerheid te zeggen of er sprake is van een TOS. Er zijn kinderen die laat beginnen te praten, maar veel van hen lopen hun achterstand weer in, vanzelf of met wat extra hulp.
Een specifieke taalontwikkelingsstoornis komt bij ongeveer zeven procent van alle kinderen voor. Voor hen kan taaltherapie enige uitkomst bieden: logopedisten kunnen het kind helpen de taal beter te ontwikkelen. Toch gaat bij veel kinderen ook met taaltherapie de stoornis nooit echt over. Als ze volwassen zijn, houden ze vaak moeite om complexe dingen uit te leggen. Om die reden blijven ze vaak voor eenvoudige formuleringen kiezen. Ook mijden ze vaak beroepen waarin ze veel taal moeten gebruiken.
Een TOS is te zien als een grammaticaal probleem – voer voor taalkundigen – maar voor wie het treft, is het eerst en vooral een blokkade in de communicatie. Met de beperkte zinsstructuren van Bianca kun je wel een eenvoudig verhaaltje navertellen, zij het in een gebrekkige vorm. Uitleggen, ruziemaken, argumenten geven in een discussie – dat is allemaal veel moeilijker.
‘En dat wou niet zo goed, dus ging hij erop stampen.’ Dat enkele woordje ‘dus’ kan soms een wereld van verschil maken. Als je het gebruikt, kun je een verband leggen. Maar als je het niet tot je beschikking hebt, geef je het misschien maar op. Dat is het dilemma van een kind met een TOS.
Een goed boek over taalproblemen bij kinderen is dat van Shula Chiat Understanding children with language problems, in 2000 uitgegeven door Cambridge University Press.
Reacties
4 reacties op ‘Wanneer heeft een kind een taalstoornis?’
Drs. Margriet Rutgers op 5 mei 2013 om 23:58
Interessant verhaal. In de laatste regel van eerste blokje onder Taalstoornis en moedertaal zit een spelfout, nl.: gramaticaal.
Met vr. groet.
Margriet
redactie taalcanon op 10 mei 2013 om 16:49
Dag Margriet,
Dank voor je reactie: de spelfout heb ik inmiddels verbeterd. Verder prettig om te horen natuurlijk dat je de tekst interessant vond om te lezen!
Met vriendelijke groet,
Marianne Boogaard
Chiel op 25 februari 2016 om 17:46
Super tekst. Ik heb er veel aan voor een school verslag. Maar ik zou graag willen weten wanneer deze tekst gepubliceerd is op deze site.
Groetjes,
Chiel
redactie taalcanon op 21 maart 2016 om 14:57
Beste Chiel,
De artikelen op deze website zijn gepubliceerd in 2012.
Vriendelijke groet,
de redactie