alles wat je altijd al had willen weten over taal
Behalve inhoudelijke informatie bevat taal ook allerlei sociale informatie. Omzichtig taalgebruik, eufemismen en beleefdheidsvormen bestaan in alle talen. Een aantal Australische Aboriginalstammen heeft er een kunst van gemaakt om toch vooral te laten merken dat je níét tegen iemand aan het praten bent. Dit doen ze in zogenaamde taboe- of ontwijktalen. Wat zegt het bestaan van taboetalen over taal in het algemeen?
Binnen de cultuur van de Ngarinyin, een Aboriginalstam in Noordwest-Australië, is de familierelatie bepalend voor de manier waarop mensen elkaar aanspreken. Het is verboden of op zijn minst uitermate onbeleefd om je rechtstreeks te richten tot mensen die in een taboerelatie tot je staan. Over zo iemand mag je niet zomaar praten. Ook niet in de buurt van zo iemand trouwens. Een taboerelatie, rambarr, is meestal een (potentiële) schoonvader of -moeder of een schoonzoon of -dochter. Om toch te kunnen praten in aanwezigheid van of over een rambarr gebruiken de Ngarinyin traditioneel een taboetaal of ‘ontwijktaal’. Deze verschilt aanzienlijk van de standaardtaal. Wat normaliter ngayerri (ik ga) is, wordt in de taboetaal wungojan. En kanangkurr (hond) wordt, als je naast je schoonmoeder zit, opeens jalala of één van vijf andere alternatieve woorden voor ‘hond’. Als zij hun kinderen corrigeren, zeggen Ngarinyin-ouders dus niet: ‘Spreek met twee woorden’ maar zoiets als: ‘Spreek Duits als je het over je tante Klazien hebt!’
Taboe- of ontwijktalen zeggen veel over de sociale verhoudingen in een taalgemeenschap. Allereerst geeft de spreker van een taboetaal aan dat hij respect toont voor zijn taboerelatie. Daarmee zijn taboetalen te zien als een extreme vorm van beleefd taalgebruik. In de antropologische taalkunde heeft men het over spreekstijlen of genres. Hoewel woordelijke en grammaticale variatie in zekere mate binnen iedere sprekersgemeenschap te vinden zijn, vallen de spreekstijlen bijzonder op in een aantal Aboriginaltalen.
De Amerikaanse antropologisch taalkundige Michael Silverstein deed lang onderzoek naar een Aboriginaltaal die nauw verwant is aan de taal van de Ngarinyin. Hij introduceerde het begrip ‘indexicale orde’ om te beschrijven hoe een genre of spreekstijl ontstaat. Behalve een inhoudelijke betekenis, zegt Silverstein, heeft ieder woord namelijk ook een sociale betekenis. Die betekenis is veel implicieter en heeft betrekking op sociale kenmerken van de spreker en aangesprokene, maar ook op hoe woordconstructies eerder gebruikt zijn. Een voorbeeld: als Machteld jij zegt tegen Sjaan en Sjaan u tegen Machteld, dan zegt dat iets over hoe beide vrouwen zich tot elkaar verhouden in leeftijd of status. Een ander voorbeeld: de journalisten Jan en Peter staan ’s avonds in het café en Peter zegt: ‘Ik krijg nog 50 euro van je.’ ‘Echte onzin,’ zegt Jan, waarop Peter zegt: ‘Ongelooflijk! De leugen regeert.’ Met echte onzin verwijst Jan naar een mediauitspraak van koningin Beatrix. Peter herkent de verwijzing. Hij laat dat aan Jan merken door te reageren met een andere uitspraak van het staatshoofd: ‘De leugen regeert.’
Dit vermogen om te verwijzen naar de sociale betekenis van een woord (indexeren) is net zo belangrijk als de kennis van de zuiver inhoudelijke betekenis ervan, stelt Silverstein. In zijn analyse bestaat taal uit een complex web van sociale betekenissen die naar elkaar én naar sociale verhoudingen verwijzen. Dat web noemt hij een indexicale orde. Een taboetaal zoals die van de Ngarinyin is een voorbeeld van zo’n indexicale orde: daar is de sociale betekenis van woorden, die in veel talen niet te onderscheiden is van normaal, dagelijks taalgebruik, herkenbaar geworden in de taalstructuur.
Taboe- of ontwijktalen zijn gevonden in Afrika, Noord-Amerika en in delen van Azië, maar het verschijnsel is veruit het beste gedocumenteerd voor de Australische Aboriginaltalen. Het bestuderen van taboetalen is lastig omdat daarvoor een groot aantal verschillende gesprekssituaties moet worden vastgelegd en gedocumenteerd. Bovendien moeten eerst de sociale verhoudingen in een gemeenschap heel goed in kaart gebracht zijn. Wat het extra moeilijk maakt, is dat taboetalen vaak als eerste verdwijnen wanneer een taalgemeenschap kleiner wordt. En dat is vrijwel overal in Aboriginal-Australië het geval.
Taboetalen werpen echter heel interessante vragen op voor de taalwetenschap. Hoe leren kinderen zo’n taboetaal? En: is taboetaal vergelijkbaar met het gebruik van beleefdheidsvormen in andere talen? Deze vragen zijn nog nauwelijks beantwoord. Maar taboetalen hebben al wel een uniek licht doen schijnen over de betekenisrelaties tussen woorden in sommige Aboriginaltalen. Vanaf de jaren zestig deed de Britse taalwetenschapper Robert Dixon veldwerk in Noordoost-Australië. Hij ontdekte dat er in de taal Dyirbal een taboetaal bestaat die Jalnguy heet. Wat hem vooral opviel was dat het Jalnguy veel minder verschillende woorden heeft dan de standaardtaal Dyirbal. De verhouding tussen de twee lexicons is ongeveer 1:4. Dat betekent dat woorden in het Jalnguy een veel algemenere en bredere betekenis hebben. En ook dat een aantal verschillende woorden in het Dyirbal vertaald wordt met één enkele term in Jalnguy. Dat geeft semantici – taalwetenschappers die zich bezighouden met betekenis – een uniek inkijkje in hoe de sprekers van het Dyirbal de verhouding tussen ‘algemene’ en ‘specifieke’ termen zien. Overigens is het niet zo dat een taboetaal per definitie minderwoorden heeft dan de standaardtaal. Zo hebben de Ngarinyin maar liefst zes taboewoorden voor ‘hond’.
Maar waar komen taboetalen nu eigenlijk vandaan, en hoe ontwikkelen ze zich? Op deze vragen zijn geen eensluidende antwoorden te geven; er zijn simpelweg te weinig gegevens. Aanwijzingen over hun historische ontwikkeling en herkomst zijn er wel. De Australische taalkundige Kenneth Hale ontdekte dat taboetalen ‘conservatiever’ zijn dan standaardtalen: ze veranderen minder gemakkelijk. In een taboetaal in centraal Noord-Australië vond hij een ‘r’-klank die ook de standaardtaal waarschijnlijk ooit gehad heeft. Zonder de taboetaal zou die historische klankontwikkeling niet aan het licht gekomen zijn. Verder stelde Robert Dixon vast dat woorden en grammaticale constructies in taboetalen vaak geleend worden van de standaard- en taboetalen uit buurlanden. Op die manier geven taboetalen inzicht in de vormen van taalcontact in een bepaald gebied, en taalcontact heeft ook veel invloed op standaardtalen.
Ondanks al deze unieke eigenschappen zeggen antropologisch taalkundigen zoals Michael Silverstein dat taboetalen niet wezenlijk anders zijn dan ‘echte’ talen. In beide typen talen hebben woorden immers zowel een inhoudelijke als een sociale betekenis. De keus voor welk woord of welke constructie je gebruikt, is altijd daarvan afhankelijk. En daarom is het analyseren van kleine afwijkingen in woordkeuze en ‘niet-standaardtaalgebruik’ in een specifieke sociale situatie net zo belangrijk voor het begrijpen van taal als het onderzoeken van de systematiek in de werkwoordsvervoeging of het achterhalen van de regels voor de woordvolgorde in een zin.
Voor veel taalwetenschappers is deze antropologische visie een brug te ver. Zij zien het taalsysteem met zijn grammaticale regels los van het taalgebruik, zoals woordkeuze. De vraag waar het taalsysteem ophoudt en ‘onsystematische’ variatie begint, is de meest controversiële kwestie in de moderne taalwetenschap. Meer inzicht in de structuur en werking van taboetalen kan ons dichter brengen bij het oplossen van de fundamentele vraag wat de essentiële ingrediënten van een taal(systeem) zijn. Als Silverstein gelijk heeft, geven taboetalen een dieper inzicht in taal juist omdat ze zo duidelijk laten zien dat sociale betekenis van belang is. Dat belang van sociale betekenis blijft in recht-toerecht-aan-talen verborgen doordat het daar minder duidelijk herkenbaar is in de taalstructuur. Maar sprekers van Aboriginaltalen zullen ons dat vast niet recht in ons gezicht zeggen.
Reacties
Eén reactie op ‘Wat vertellen taboetalen ons?’
Ben Hendriks op 14 november 2012 om 14:58
Het heeft mij nogal wat moeite gekost om het woord “taboetalen” te begrijpen.
Het lijkt mij beter om tussen de woorddelen “taboe” en “talen” een streepje te zetten of deze woorddelen los van elkaar te schrijven.
n.b. Waarom wordt er een in het engels gestelde vraag gesteld om te bewijzen dat je mens bent?