Wat zou je moeten weten van de school­ grammatica?

Over de auteurs

Peter-Arno Coppen (1958) is hoogleraar Vakdidactiek aan de Letterenfaculteit van de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij publiceerde over computerlinguïstiek en Nederlandse […]
Lees verder

Jimmy van Rijt (1990) is als universitair docent en lerarenopleider Nederlands verbonden aan het Tilburg Center of the Learning Sciences […]
Lees verder

Er zijn twee redenen om je bezig te houden met de schoolgrammatica: je wilt weten hoe het hoort in de taal, of hoe het zit. Ontleedtermen heb je nodig om toegang te krijgen tot taalbeschrijvingen (zoals leerboeken of taaladviezen), maar ze vertellen je ook iets over de taal in het algemeen. En taal is een van de belangrijkste culturele verworvenheden van de mensheid.

Door Peter­Arno Coppen en Jimmy van Rijt.

Maar wat zou je dan eigenlijk moeten leren op school? Uit recent onderzoek blijkt dat je met gewone ontleedtrucjes nog niet snapt hoe taal in elkaar zit. Dat doe je wel als je niet alleen ontleedtrucjes leert, maar ook zogeheten meta-concepten of metabegrippen. Wat zijn dat?

Ontleedtermen als onderwerp, lijdend voorwerp en persoonsvorm zijn vooral beschrijvende begrippen. Het zijn namen die je aan bepaalde zinsdelen kunt geven, op grond van bepaalde eigenschappen (of omdat ze de uitkomst van een ezelsbruggetje zijn). Maar er zijn ook begrippen die op een hoger niveau verbanden kunnen leggen tussen die beschrijvende begrippen. Dat zijn de metaconcepten.

Neem bijvoorbeeld het metaconcept predicatie. Dat klinkt als een moeilijk woord, maar het komt erop neer dat je zegt wat iemand of iets doet, of wat iemand of iets is. Er zijn dus twee soorten predicatie: doen-predicatie en zijn-predicatie. Als je zegt De zon schijnt, dan zeg je wat iets doet. Zeg je De zon is heet, dan zeg je wat iets is. In beide gevallen heb je predicatie, maar in het eerste geval doen-predicatie en in het tweede geval zijn-predicatie.

Verschillende vormen

Nou zul je zeggen: is predicatie niet gewoon hetzelfde als werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde? Niet helemaal. Gezegde is wel de letterlijke vertaling van het Latijnse praedicatio, en het gezegde is inderdaad een voorbeeld van predicatie, maar neem bijvoorbeeld de zin Zij vindt de zon heet. Daar zit maar één gezegde in (het werkwoordelijk gezegde vindt), maar twee predicaties: zij doet iets (namelijk de zon heet vinden) en de zon is iets, namelijk heet (en dan volgens haar). Dat heet benoem je hier als een bepaling van gesteldheid. En ook in de woordgroep de hete zon zit al een verborgen predicatie: de zon is iets, namelijk heet (een bijvoeglijke bepaling).

Als je dit snapt, dan kun je al meteen een verband leggen tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde, bepaling van gesteldheid én bijvoeglijke bepaling. Al die zinsdelen hebben de betekenis van een soort predicatie, maar ze verschillen vooral van vorm.

Nog meer metaconcepten

Welke metaconcepten zou je – behalve predicatie – nog meer moeten leren om zulke verbanden te kunnen leggen? Het volgende lijstje geeft daar een bescheiden indruk van:

  • Compositionaliteit: de betekenis van woordgroepen en zinnen is opgebouwd uit de betekenissen van de losse woorden én de manier waarop ze bij elkaar gezet zijn. Zo zie je in Boeren zoeken vrouwen en Zoeken boeren vrouwen? allebei de betekenis van een doen-predicatie: iemand doet iets, namelijk boeren zoeken vrouwen. In de eerste volgorde is dat de mededeling, in de tweede is het de vraag. Taal is in principe altijd compositioneel, maar soms heb je versteende combinaties (idiomen) die een vaste betekenis ontwikkeld hebben. Zo heeft het ijs breken niets meer met echt ijs te maken, en ook niet met letterlijk Het geheel is een idioom met de betekenis ‘een ongemakkelijke situatie oplossen’.
  • Congruentie: dit is het principe dat bij elkaar horende woorden qua vorm op elkaar lijken. Zo zijn in het Nederlands onderwerp en persoonsvorm gelijk in persoon en getal: ik hoort bij ben, wij hoort bij zijn, en het hoort bij is. In het Latijn zie je dat zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden congrueren in getal en geslacht: bij domus (‘huis’) hoort magnus (‘groot’, mannelijk) en bij ecclesia (‘kerk’) hoort magna (‘groot’, vrouwelijk).
  • Valentie: werkwoorden hebben ‘voorwerpen’ die er qua betekenis en vorm bij horen. Bij geloven hoort iets (iets geloven) en bij afpakken hoort iemand iets (iemand iets afpakken). In het Nederlands staat er soms een betekenisloos voorzetsel bij (in iemand/iets geloven of van iemand iets afpakken). In andere talen hebben verschillende voorwerpen soms verschillende naamvallen. Als het goed is heb je als spreker van het Nederlands een taalgevoel over welke iemand of iets er (behalve het onderwerp) bij een werkwoord past. Dat is de valentie van het werkwoord. Als je dat taalgevoel kunt aanspreken, heb je in één klap de beschrijvende termen lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp en voorzetselvoorwerp te pakken.
  • Bepaaldheid: in een tekst of gesprek creëer je een eigen ‘taalwereld’. Daarin maak je gebruik van mensen of dingen die in de gewone wereld bestaan (‘de koning’, ‘onze straat’, ‘de school’), of je introduceert nieuwe dingen. Wat is het verschil tussen ‘Ik zag de auto de hoek om komen’ en ‘Ik zag een auto de hoek om komen’? In het eerste geval is er in de taalwereld al eerder bepaald om welke auto het gaat, in het tweede geval wordt er een auto geïntroduceerd. Dat is het verschil tussen bepaald en onbepaald.
  • Modaliteit: geen enkele mededeling is helemaal neutraal, en dat geldt al helemaal in een gewoon gesprek. Als je iets zegt, laat je altijd een beetje merken hoe je daartegenover staat. Bijvoorbeeld, je zegt Het gaat morgen regenen. Dan blijkt altijd wel hoe zeker je daarvan bent. Zo kun je met je vuist op tafel slaan, of het woordje vast Maar je laat waarschijnlijk ook een beetje doorschemeren of je dat fijn vindt of niet: je gezicht klaart op, of je voegt het woordje eindelijk toe. Dat zijn twee vormen van modaliteit: zekerheid en wenselijkheid.

Er zijn meer metaconcepten dan de voorbeelden die we hierboven geven, maar met een beperkt aantal kun je het grootste gedeelte van de schoolgrammatica al veel beter begrijpen. Daarnaast zeggen die metaconcepten iets over taal in het algemeen. Je vindt ze over de hele wereld in allerlei talen in allerlei vormen terug. Door metaconcepten te leren begrijp je niet alleen hoe het Nederlands in elkaar zit, maar hoe talen in het algemeen in elkaar zitten.

Lees ook: Wat is de zin van schoolgrammatica?

Lees meer

Kraak, A. (2006), Homo loquens en homo scribens. Over natuur en cultuur bij de taal. Amsterdam University Press.

van Rijt, J., Myhill, D., De Maeyer, S., & Coppen, P-A. (2022). Linguistic metaconcepts can improve grammatical understanding in L1 education: evidence from a Dutch quasi-experimental study. PLOS ONE, 15, 1-25. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0263123



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Voor je verder gaat even bewijzen dat je mens bent.

Typ hiernaast de eerste drie letters van het alfabet


sluit